‘Willen jullie meer of minder Marokkanen?’ riep Geert Wilders zijn aanhangers in Den Haag toe op de uitslagenavond van de gemeenteraadsverkiezingen in 2014. Die uitspraak leidde niet alleen tot een hoop maatschappelijke commotie, maar ook tot een rechtsgang tot aan de Hoge Raad. Zo werd de PVV-leider door het Openbaar Ministerie vervolgd voor groepsbelediging op grond van ras en aanzetten tot haat en discriminatie.
De rechtbank ging in de uitspraak in 2016 minder ver dan het OM hoopte: Wilders werd weliswaar veroordeeld voor groepsbelediging en het aanzetten tot discriminatie, maar vrijgesproken van aanzetten tot haat. Ook kreeg hij geen straf opgelegd, omdat hij volgens de rechtbank met deze veroordeling voldoende was gestraft.
In hoger beroep zwakte het Gerechtshof het vonnis verder af. Wilders werd alleen nog schuldig bevonden aan groepsbelediging, maar werd vrijgesproken van aanzetten tot haat én discriminatie en kreeg net als eerder geen straf opgelegd. In 2021 handhaafde De Hoge Raad die uitspraak.
Janmaat
Hoe anders was dat in 1996, toen Hans Janmaat, partijleider van de Centrumdemocraten, werd veroordeeld tot een boete van duizenden gulden wegens discriminatie en aanzetten tot vreemdelingenhaat. Aanleiding was een uitspraak tijdens een demonstratie van de Centrumdemocraten in Zwolle: ‘Wij schaffen, zodra we de mogelijkheid en de macht hebben, de multiculturele samenleving af.’
Volgens jurist Jip Stam is dit het meest sprekende voorbeeld van de manier waarop de strafbepalingen groepsbelediging (art. 137c) en het aanzetten tot haat of discriminatie (art. 137d) botsen met de vrijheid van meningsuiting én laat het zien hoe verschillend rechters in de praktijk met deze bepalingen omgaan.
‘De uitspraken van Wilders gingen veel verder dan die van Janmaat, terwijl Janmaat zwaarder werd gestraft’, zegt Stam, die woensdag promoveerde op zijn proefschrift over de verhouding tussen vrijheid van meningsuiting en de bestrijding van discriminatie. ‘We zien dat de rechterlijke macht daarover anders is gaan denken.’
Vrijheid en gelijkheid staan op gespannen voet met elkaar, legt Stam uit. ‘Vrijheid van meningsuiting is van fundamenteel belang om het vrije debat mogelijk te maken in een democratische samenleving. Aan de andere kant staat het principe van gelijkheid, waarbij minderheden moeten worden beschermd tegen de macht van de staat of meerderheidsgroepen.’
Stam wilde weten hoe rechters die principes tegen elkaar afwegen. ‘Dat ligt namelijk niet vast in wetgeving of verdragen, dus de rechter moet zelf die beslissing nemen.’ Hij ontdekte dat de oordeelsvorming onderhevig is aan maatschappelijke trends, waarbij soms de bescherming van minderheden belangrijker wordt gevonden, en in andere periodes juist de vrijheid van meningsuiting.
In de jaren negentig had de politiek bijvoorbeeld een ‘multiculturalistische visie’ op de maatschappij. ‘Men vond dat etnische en religieuze minderheden in Nederland, zoals de gastarbeiders die in de jaren zeventig naar Nederland waren gekomen, zich moesten aanpassen aan de Nederlandse samenleving, en dat diezelfde samenleving tolerant moest zijn tegenover hen. Ik concludeer dat de twee veroordelingen van Janmaat, waaronder die uitspraak over het afschaffen van de multiculturele samenleving, mede uit die visie zijn voortgekomen. Het OM, de rechter en de Hoge Raad oordeelden dat Janmaat daarmee wel moest bedoelen dat etnische minderheden uit Nederland moesten worden verwijderd, wat discriminatie op basis van ras inhield.’
Maar als reactie op die uitspraak ontstond kritiek vanuit de journalistiek, juristen en politicologen. ‘Mensen werden wakker geschud. Konden de autoriteiten niet té snel ingrijpen in de vrijheid van meningsuiting, met als gevolg dat er een soort taboe rustte op het hebben van kritiek op de multiculturele samenleving? Werd het democratische debat niet onredelijk geraakt?’
In aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen van 2002 stelde Pim Fortuyn dit aan de orde in een geruchtmakend interview in de Volkskrant. ‘Hij zei dat artikel 1 van de Grondwet maar van de baan moest als het non-discriminatiebeginsel betekent dat hij geen kritiek mocht hebben op de multiculturele samenleving. Dat leidde tot veel ophef, maar het resoneerde wel bij een groot deel van het electoraat. Dat heeft gevolgen gehad voor de Nederlandse politiek: het debat over de multiculturele samenleving, zoals het aanpassingsvermogen van etnische en culturele minderheden, is uit de taboesfeer gehaald. Wilders nam dat stokje van Fortuyn over.’
Die maatschappelijke ontwikkeling droeg eraan bij dat rechters milder oordeelden over ‘minder Marokkanen’ dan over het ‘afschaffen van de multiculturele samenleving’. Toch verschilden ook binnen Wilders’ casus de oordelen van de rechters. Hoe kan dat?
Rassendicriminatie
‘De wetgever, oftewel de regering en de Eerste en Tweede Kamer, heeft sinds de invoering van de strafbepalingen 137c en d in 1971 nauwelijks stilgestaan bij wanneer iets nu eigenlijk aanzet tot rassendiscriminatie of belediging van een groep mensen wegens hun ras, godsdienst of homo- of heteroseksuele gerichtheid. Kortom: waar houdt de vrijheid van meningsuiting op en begint het recht van de staat om te straffen? Dat is allemaal aan de rechter overgelaten. Zo zijn begrippen als “ras” en “belediging” voor meerdere interpretaties vatbaar. Had Wilders het met zijn ‘minder Marokkanen’-uitspraak bijvoorbeeld over mensen met een Marokkaans staatsburgerschap, of over de etniciteit van deze mensen? Of iets ertussenin, zoals hun culturele opvattingen?’
Volgens Stam is dat laatste het geval. ‘Hij had kritiek op hun opvattingen en gedragingen, zoals criminaliteit door Marokkaanse jongeren en hoe ze volgens hem denken over homoseksualiteit. Toen de bepalingen 137c en d in het leven werden geroepen, heeft de regering gezegd dat kritiek op opvattingen of gedragingen niet onder de strafbepaling moet vallen.’
Bovendien is de uitspraak “minder Marokkanen” op zichzelf niet beledigend, aldus Stam. ‘Dat heeft de rechter ook gezegd. Dus die kijkt ook naar de context van de uitspraak, en probeert daar een bedoeling uit te halen. Die is in dit geval om Marokkanen in een slecht daglicht te stellen. De rechtbank was van mening dat Wilders hiermee aanzette tot discriminatie, omdat hij suggereerde dat die groep in omvang moet slinken. Maar het Gerechtshof zag dat anders.’
Die verschillen zijn weliswaar verklaarbaar, maar niet wenselijk, vindt Stam. ‘Het zorgt voor onduidelijkheid, en dat tast onze rechtszekerheid aan. Het is heel begrijpelijk dat de bepalingen 137c en d in het leven zijn geroepen om te kunnen optreden tegen openbare racistische uitingen. Maar het is ook een potentieel gevaarlijk middel. Door discriminatie of groepsbelediging te bestrijden, kan het namelijk gebeuren dat de vrijheid van meningsuiting van een andere groep mensen wordt veronachtzaamd. En dat daarmee hun recht op vrijheid wordt opgeofferd in een poging om die van anderen te beschermen. De vraag is dan: kan dat nieuwe vormen van onderdrukking teweegbrengen?’
Racisten
Hij haalt het werk aan van de in 2019 overleden hoogleraar staats- en bestuursrecht Wim Couwenberg. ‘Die vond dat rechters zo veel mogelijk moeten wegblijven van repressie. Zelfs als je te maken hebt met een racist, moet je proberen zo veel mogelijk van wat die persoon te zeggen heeft toelaten en tolereren. Simpelweg omdat daar strafrechtelijk tegen optreden het risico met zich meebrengt dat ook positieve bijdragen aan het publieke debat kunnen worden gesmoord. Dat brengt de bevordering van vrijheid en gelijkheid, de kernbeginselen van het staatsrecht, niet verder.’
De uitspraak bij Janmaat laat dat volgens Stam zien. ‘Bij de rechters en het OM leefde al de overtuiging dat zijn partij geen zuivere koffie was, aangezien de Centrumdemocraten voortkwam uit een neonazipartij. Maar daarmee zet de rechter een aantal stappen te ver. De vrijheid van meningsuiting maak je daardoor een heel onzeker bezit.’
Jip Stam, Vrijheid van meningsuiting en de bestrijding van discriminatie in Nederland: een constitutioneel ontwikkelingsperspectief. Promotie was 12 november