Columns & opinie
Waarom we keer op keer weer achter dat ellendige beeldscherm kropen
Het cruciale ingrediënt dat ons de laatste negen maanden heeft doen doorkomen is de warme verplichting die we hebben gevoeld naar onze studenten, directe collega’s en de legioenen ongeziene medewerkers die op de achtergrond de boel draaiend hielden. Saamhorigheid, het kan dus wel.
Remco Breuker
maandag 28 december 2020

Dit is de laatste column van dit jaar en gezien de mutaties van COVID19 in het Verenigd Koninkrijk wellicht de laatste column ooit. Ik kan dus maar beter zorgen dat deze telt.

Het afgelopen jaar was uniek. Niet alleen qua de uitdagingen waarvoor de wereld zich gesteld zag, maar helaas ook qua het patente onvermogen van sommige gemeenschappen om zich hier effectief tegen teweer te stellen. Ik vermoed dat dit – ook – te maken heeft met een existentieel gebrek aan introspectie en een sterke neiging om door feiten gevoede zelfkritiek te beschouwen als doemdenkerij en somberdoenerij in plaats van als de eerste stap op weg naar iets beters. ‘Als één man (sic!) achter de premier staan’ heeft zelden holler geklonken.

In een gemeenschap is zo’n zelfreinigend vermogen een gegeven. Dat hoeft geen perfect werkende gemeenschap te zijn, maar slechts een die goed genoeg werkt. God behoedde ons voor perfectie.

Binnen de totale som der samenlevingen neemt de universiteit een bijzondere plaats in. Het is een gemeenschap van individueel gemankeerde en onvolmaakte mensen die samen aan iets bouwen dat boven hen uitstijgt, fysiek én intellectueel. Idealiter valt zij samen met de academie als instituut, maar dat lijkt in toenemende mate minder het geval te zijn.

Het instituut van de universiteit overleeft de komende zware jaren heus wel - al zou het alleen maar om de intrinsieke waarde van de universiteit als brand zijn. Over de universitaire gemeenschap als goed genoeg functionerende gemeenschap ben ik wat somberder. (En ik weet dat dat niet bon ton is, maar wat doe je eraan.)

Ironisch genoeg heeft de in alle andere opzichten verwoestende coronacrisis in dit opzicht misschien wel ook een positieve uitwerking gehad. De manier waarop de universiteit de afgelopen negen maanden het hele onderwijs online heeft gebracht (niet perfect maar vaak wel goed genoeg) en nieuwe manieren van omgaan met elkaar heeft moeten uitvogelen is hoopgevend. De wijze waarop gemeenschap en instituut weer wat meer samen vielen ook. Het kan dus wel.

Samen bijdragen aan deze gemeenschap, dát is de vergoeding die we verwachten en verdienen

Toch zie ik ook donkere wolken samenpakken boven de universitaire gemeenschap. Dan gaat het inderdaad ook om inadequate financiering vanuit de overheid, maar dat is hoe ernstig ook uiteindelijk oplosbaar.

Ik maak me meer zorgen over ontwikkelingen die de universiteit als gemeenschap in het hart treffen. Het samenvallen van de gemeenschap met het instituut staat al langer onder druk, maar vooral de notie dat de universiteit eigenlijk als een bedrijf bestuurd moet worden trekt de universitaire gemeenschap langzaam maar zeker uit elkaar (gek eigenlijk, want als we als een echt bedrijf onze diensten en producten nu eens gewoon bij de klant in rekening zouden brengen waren we spekkoper).

Dan heb ik het over de strakke hiërarchie, de bestuurlijke gedoefobie, de ongezond hoge onderlinge competitie, de immer toenemende taken zonder adequate vergoeding, de creatie van een academisch precariaat, de ophef over ophef in plaats van over misstanden, het top-down beslissingen nemen, de combinatie van onvermogen en onwil om de nefaste gevolgen van de huidige structuur aan te pakken en ga zo maar door.

Uiteindelijk is het ook in het belang van diegenen die de universiteit als bedrijf runnen om de gemeenschap die het instituut stut niet te zeer te beschadigen. Het cruciale ingrediënt in het mengsel dat ons überhaupt de laatste negen maanden heeft doen doorkomen is de warme verplichting die we naar elkaar toe lijken te hebben gevoeld. Naar onze studenten en onze directe collega’s, maar ook naar die legioenen ongeziene medewerkers die op de achtergrond de boel draaiend wisten te houden.

We verkeren niet in de omstandigheid om al dat extra werk en die bij tijden ongelooflijke inzet (met alle mislukkingen en ellende die daar ook bij hoort) te compenseren. De belangrijkste reden dat we keer op keer, hoe laat het ook was, weer achter dat ellendige beeldscherm kropen (ik put even uit mijn eigen praktijk), was saamhorigheid, het gevoel deel te willen uitmaken van deze gemeenschap en daaraan je steentje te willen bijdragen. Dat is de vergoeding die we verwachten en die we verdienen.

Die saamhorigheid gedijt in een omgeving waarin een ieder gehoord wordt, waarin weloverwogen rekening wordt gehouden met elkaar, waarin interne kritiek als noodzakelijk wordt ervaren en niet als oikofobisch, waarin de gemeenschap zelf en niet degenen die haar leiden de toon zet.

Ruk die gemeenschap uit elkaar, vermorzel dat gevoel en je vernietigt ook de bereidwilligheid van mensen om meer te doen dan in hun arbeidscontract staat. En dat is wat mij betreft het allergrootste gevaar dat onze universiteit, onze gemeenschap, bedreigt. Ik hoop dan ook op een saamhorig 2021.


Remco Breuker is hoogleraar Koreastudies