Nu Nederlandse universiteiten zich opmaken voor een periode van bezuinigingen, verschijnen er weer bekende begrippen in onze inbox: ‘excellentie’, ‘veerkracht’, ‘strategische prioriteiten’.
Door het vage en veelvuldige gebruik van dit soort termen dreigen we fundamentele vragen uit het oog te verliezen: waar is de universiteit eigenlijk voor bedoeld? En belangrijker nog: hoe zorgen we ervoor dat de intellectuele en ethische grondslagen van de universiteit – grondig onderzoek, vernieuwend onderwijs en waardevolle bijdragen aan de samenleving – niet worden uitgehold onder het mom van financiële behoedzaamheid?
Binnen de geestes- en sociale wetenschappen groeit de indruk dat academische erkenning steeds meer afhangt van het binnenhalen van grootschalige externe financiering, met name Nederlandse en Europese megasubsidies. Hoewel deze nadruk niet officieel in het promotiebeleid is vastgelegd, blijkt zij in de praktijk wel degelijk bepalend voor hoe academisch prestige en institutionele waarden worden geïnterpreteerd.
Ik hoop oprecht dat ik het mis heb, maar als deze indruk een bredere trend weerspiegelt, dan is dat reden tot zorg: het vermogen om geld binnen te halen wordt aangezien voor academische excellentie.
Serieus academisch onderzoek wordt gekenmerkt door peer-reviewed publicaties in gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften met strenge criteria en door boeken van erkende uitgevers die deskundig zijn beoordeeld. Deze publicaties vergen veel tijd en inspanning en zijn van grote invloed op academische en maatschappelijke debatten. Helaas wordt hun waarde vaak overschaduwd door megasubsidiebedragen en slagingspercentages.
Toen ik bijna tien jaar geleden aankwam in Nederland maakte ik iets opmerkelijks mee. In een afdelingsrapport vermeldde een academicus het aantal Twitter-volgers als maatstaf voor impact. Maar zichtbaarheid is niet hetzelfde als wetenschappelijk succes. Deze verwarring van online metrics met intellectuele bijdrage wijst op een zorgwekkende ontwikkeling: publieke betrokkenheid wordt gereduceerd tot performatieve populariteit in plaats van gebaseerd te zijn op kritisch inzicht en bewijs. Publieke wetenschap is belangrijk, maar alleen als die gebaseerd is op inhoudelijke diepgang.
Deze vertekening schaadt de opleiding van toekomstige wetenschappers. Bij megasubsidies voor de geesteswetenschappen worden meerdere promotieplaatsen ingebed in vooraf bepaalde kaders. Hoewel dit vanuit een financieringsperspectief logisch lijkt, brengt dit top-downmodel het risico met zich mee dat beginnende onderzoekers en academici onderzoeksprogramma’s moeten uitvoeren die zij niet zelf hebben opgezet. Het gevolg is dat er minder ruimte overblijft voor onafhankelijk denken, vernieuwing, autonomie en baanbrekend onderzoek dat buiten de trends valt die worden bepaald door invloedrijke onderzoekers met een groot netwerk.
Als hun opleiding had plaatsgevonden binnen de rigide kaders van de megasubsidies van vandaag, dan is het moeilijk voor te stellen dat vernieuwende denkers als Saskia Sassen, Neferti X.M. Tadiar, Nancy Fraser, Cynthia Enloe, Achille Mbembe, Samuel Moyn of Julian Go dezelfde gedurfde intellectuele koers zouden hebben gevolgd. Hun baanbrekende werk was niet het resultaat van vooraf bepaalde agenda’s, maar van de vrijheid om ongemakkelijke maar belangrijke vragen te stellen, disciplinaire grenzen te overschrijden en orthodoxe denkbeelden aan te vechten – en dat zijn nu juist de voorwaarden die door de huidige financieringsregelingen steeds meer worden beperkt.
Deze onderzoekers slaagden erin een nieuwe invulling te geven aan global studies omdat zij de vrijheid hadden om vragen te stellen die afweken van de norm, machtsverhoudingen aan de kaak te stellen en disciplines en geografische grenzen te overbruggen. Dit soort onderzoek realiseer je niet via bureaucratische doelstellingen, maar met academische ecosystemen waarin onafhankelijkheid, diepgang, intellectualisme en durf worden beloond.
Het kan – en móet – beter. Nederlandse universiteiten moeten investeren in promotieprogramma’s binnen de geestes- en sociale wetenschappen waarin PhD-projecten bottom-up en op individuele basis worden vormgegeven. Dit kan samengaan met het huidige model van betaalde promotieplaatsen dat arbeidsrechten van promovendi waarborgt. Het belangrijkste verschil is dat de promovendi hun eigen onderzoeksvragen opstellen – gebaseerd op hun eigen visie en ondersteund door een promotiecommissie – in plaats van dat ze vooraf worden ingepast in bepaalde megasubsidiekaders en onderzoeksagenda’s.
Deze aanpak bevordert juist die kwaliteiten die een promovendus behoort te ontwikkelen: analytische onafhankelijkheid, intellectuele creativiteit en een diepgaande expertise in het gekozen vakgebied.
Het is hoog tijd dat we terugkeren naar een beloningssysteem dat is gericht op wat echt belangrijk is: intellectuele output op basis van rigoureus en langdurig academisch werk. Dit betekent dat we grondig, peer-reviewed onderzoek, vernieuwend onderwijs en waardevolle bijdragen aan de samenleving moeten belonen.
Dit model wordt al gehanteerd door gerenommeerde instellingen in Hongkong, Singapore, Seoul, Londen, Toronto, Massachusetts en Chicago, en door opkomende kenniscentra in Kuala Lumpur, Jakarta en Manilla. In veel van hun academische afdelingen ondersteunt wetenschapsfinanciering het onderzoek zelf, en dient het niet als maatstaf voor excellentie. Erkenning wordt verdiend door kwaliteit te leveren – zorgvuldig beoordeelde boeken en artikelen, inspirerend onderwijs en ideeën die invloed hebben op het openbare leven – en niet alleen door financiering binnen te halen.
Maar er is goed nieuws: ook in Nederland hebben we al zulke academici. Je vindt hier zowel Nederlandse als internationale wetenschappers die niet alleen publiceren in toonaangevende tijdschriften en bij vooraanstaande uitgeverijen, maar ook vernieuwend onderwijs geven en zich actief inzetten voor de samenleving. Het zijn juist deze academici die onze universiteiten op de wereldkaart zetten. Maar wat nu als ze buiten de boot vallen bij het aanvragen van subsidies of controversiële onderwerpen uitkiezen? Wat als er sprake is van excellentie, maar die niet wordt ondersteund door megasubsidies?
Als Nederlandse universiteiten zich financieel, structureel of strategisch gaan reorganiseren, mogen deze wetenschappers geen bijzaak zijn. Zij moeten leidend zijn in hoe we de toekomst vormgeven. Hun manier van werken, didactische vernieuwing en inzet voor de academische gemeenschap en kritische publieke debatten moeten we juist behouden, niet afschrijven. Als we hen links laten liggen omwille van ‘efficiëntie’, dan is dat niet alleen een morele misstap, maar ook schadelijk voor de instelling zelf.
Dit is geen pleidooi tegen publieke onderzoeksfinanciering, want die is van essentieel belang voor het academische ecosysteem. Maar we moeten de middelen niet verwarren met het doel. De waarde van financiering schuilt in wat ze mogelijk maakt: baanbrekend onderzoek, het ontwikkelen van kritische denkvaardigheden bij onze studenten en het bevorderen van een onbevreesde cultuur voor kritisch onderzoek.
In Not for Profit waarschuwde Martha Nussbaum dat het verwaarlozen van de geesteswetenschappen de fundamenten van het democratische leven uitholt. De universiteit moet een toevluchtsoord zijn voor slow thinking, een gemeenschap van onderzoek en een plek waar kennis het algemeen belang dient.
In tijden van crisis moeten we keuzes maken over wat we willen beschermen. Als financieringslogica zwaarder weegt dan het academische doel, dreigt de universiteit een uitgeholde instelling te worden: weliswaar goed beheerd, maar zonder inhoudelijke diepgang.
Dus laten we een andere keuze maken. Laten we werken aan een universiteit die beloont wat echt belangrijk is.
Salvador Santino Regilme is universitair hoofddocent en opleidingsvoorzitter van de masteropleiding International Relations aan het Instituut voor Geschiedenis van de Universiteit Leiden