Columns & opinie
Dagboek uit het Dolhuis (1): we zagen ze vliegen, maar dat had iets zwartkomisch
De mentale gezondheid van studenten staat onder grote druk. Om een inkijkje te geven in dat ‘hele geestelijke gedoetje’ haalt Olaf Leeuwis herinneringen op aan zijn eigen kwalen, de eindeloze wachtlijsten en zijn tijd in ‘het Dolhuis’. In deel één: Biesheuvel is dood, leve De Bies!
Olaf Leeuwis
dinsdag 11 mei 2021

Daar sta je dan, samen met twee depressieve huisvrouwen van middelbare leeftijd de verrukkulukke kankerstokjes van Camel eigen te maken op het balkon van de vijfde verdieping van GGZ-Rivierduinen, dat uitkijkt op de Faculteit Sociale Wetenschappen waar onze toekomstige behandelaars zich klaarstoomden door Freud en Kahneman grondig te bestuderen.

Een maand terug had ik aan de overkant nog college en nu zat ik hier, gesprekjes te voeren over onze kwaaltjes, de vaatwasser en wat we vanavond gingen eten. Omringd op een afdeling waar mensen tijdelijk weggestopt zijn van wat gaande is. Studenten, huisvrouwen en ook daklozen. Een afdeling waar mensen praten tegen de televisie, mensen in wiens hersenkooi constant stemmetjes te horen waren en een vreemde snoeshaan (ik dus) die, gekmakend genoeg, niet meer automatisch kon knipperen met zijn ogen of automatisch kon ademen.

We zagen ze allemaal vliegen, en toch had het wat zwartkomisch. Het was mijn lotsbestemming om precies op die plek te staan waar Maarten Biesheuvel zijn sigaartjes naar binnen joeg.

Biesheuvel is dood, leve De Bies! Getypt aan de Kernstraat in Sunny Home, op een bovenkamertje waar nog immer een merkwaardige geurensoep van kattenpis, sigarendamp en geitenschijt heerst. Mijn aanraking met De Bies en zijn werk was op 30 september 2018, toen ik pardoes op een date belandde en we het een leuk plan vonden om naar de boekpresentatie van Verhalen uit het Gekkenhuis te gaan, waar zowel Eva als Maarten Biesheuvel aanwezig waren. Eva met rollator voorop, met haar rug op tachtig graden door de ziekte van Bechterew, waarachter Maarten zich naar voren strompelde. Maarten las een stukje voor, ik heb er niks van verstaan maar dat maakt niet uit, en ik was om.

Wie was deze man? Ik kende alleen zijn interview met Adriaan van Dis waar hij in tranen uitbarstte bij het voorlezen van Brief aan Vader. Ik kocht het boek, dat eigenlijk als cadeau voor moeders bestemd was, las het, gaf het aan mijn moeder, mijn moeder gaf het terug (‘beetje ingewikkeld’) en erna kocht en las ik meteen In de Bovenkooi.

Wat ik natuurlijk niet wist, was dat ik – zonder een ontmoeting – vaker met De Bies in contact zou komen dan gepland. Het was een soort verwezenlijking van het geschrevene, want maart vorig jaar, werd ik eveneens opgenomen op de plek waar hij anderhalf jaar eerder zijn tijd uitzat. Aangezien ik al bekend was met zijn werken, met name met Verhalen uit het Gekkenhuis, stond mijn leven en de realiteit opeens met één voet in het geschrevene en met een andere voet in de werkelijkheid, in hoeverre ik deze kon bevatten. De mensen die mijn heksensoepje aan mentale kwalen behandelden, hadden ooit dus ook deze Leidsche schrijver geholpen en geobserveerd.

De komende tijd zal ik voor Mare mijn herinneringen aan mentale kwalen, het Gekkenhuis, het proces, de wachtlijsten en de hele mikmak ophalen om een kijkje te geven in de ziel van een student. Vooral omdat in tijden van relatief verval der geestelijke gezondheid onder generatiegenoten, die aangewezen zijn op het thuis- en huisfront, er toch wel een oogje moet zijn voor de problemen die ons kunnen overkomen. Want precies op de helft van de tijd dat ik er zat, ging de eerste lockdown in, en dat sloeg er bij ons nog net even wat heftiger in.

Al dit en het komende was natuurlijk geen wilsbesluit, hoewel daar in het dagelijks discours soms wel op wordt gedoeld. De student die in vier jaar tijd zijn cv vol wil krijgen met stages, bestuursfuncties, cursussen (het liefst zesentwintig), twee masters en een uitwisseling, gaat er steeds vanuit dat ‘ie het zelf moet maken.

Alsof het vanzelfsprekend is, terwijl het dat niet is.

Niet voor niets doken mijn mentale kwalen op toen ik ervan overtuigd was dat ik de maker was van mijn leven

Het leven is maar een samenraapsel van gedoetjes, zoals Réne Gude ooit zei, en zo ook het studentenleven. Mentale kwalen overkomen je veelal, zo ook mij. Het is niet voor niets dat mijn mentale kwalen opdoken toen ik ervan overtuigd was dat ik de maker was van mijn leven en loopbaan.

Verwacht de komende tijd echter geen literaire kruisdraging waar het leven met de grond gelijk wordt gemaakt. Ironie is een goede manier voor mij, en ook voor anderen, om met dat hele geestelijke gedoetje om te gaan.

Want het heeft ook wel iets ironisch, sommige kwaaltjes en hoe het op de afdeling eraan toeging, ondanks alles. Ik noem de dierensadist die het liefst de kip met de kortste levensduur at, ik noem de beschermer van de vaatwasser die de vaatwasser-monteur aanviel, en ik noem mijn eigen stellige overtuiging dat Henny Huisman nog leefde.

Of is dat niet waar?


Olaf Leeuwis is student International Relations