
De startersbeurzen zijn bedoeld voor universitair docenten (UD’s) die vanaf 1 januari 2022 in dienst zijn gekomen. Zij krijgen een bedrag van in totaal drie ton, daar gaat wel 20 procent vanaf vanwege de kosten die de universiteit maakt (10 procent gaat naar centraal en 10 procent naar de faculteit).
Doel van de subsidies: het stimuleren van ongebonden onderzoek en het verlagen van de werk-, competitie- en aanvraagdruk.
De stimuleringsbeurzen zijn variabel (tot maximaal drie ton) en volgens Dijkgraaf bedoeld voor UD’s, universitair hoofddocenten (UHD’s) en hoogleraren die al in dienst zijn. Maar die criteria liggen nog niet vast. De OCW-commissie voor uitwerking van de starters- en stimuleringsbeurzen gaat daar de minister nog over adviseren.
In de beurzenpot van het ministerie zit 300 miljoen euro. Leiden ontvangt daaruit per jaar 14,3 miljoen aan starters- en 14,4 miljoen aan stimuleringsbeurzen.
'Train wreck'
Personeelsraadslid Mark Dechesne (LAG) maakte zich twee weken geleden in de universiteitsraad zorgen over de ongelijkheid tussen medewerkers die een beurs krijgen en diegenen die niets ontvangen. Hij noemde het beleid toen een ‘train wreck’ dat voor een toename van sociale onveiligheid gaat zorgen’.
‘Mensen die geen beurs krijgen, moeten toch met plezier naar hun werk kunnen’, zei hij maandag tijdens de raadsvergadering.
Vice-collegevoorzitter Martijn Ridderbos zag het probleem ook: ‘We zijn ontzettend blij met het geld maar de aanstellingsvoorwaarde van 1 januari 2022 die is gekoppeld aan de startersbeurs zorgt voor een heel rare ongelijkheid. De beurs is immers volgens de minister bedoeld om “rust en ruimte te creëren”, maar dan moet dat niet alleen voor de ontvangers zo zijn. Het mag niet zo zijn dat deze beurzen zorgen minder “rust en ruimte” voor de rest van de gemeenschap. Binnen de regels van het ministerie proberen wie die ongelijkheid te voorkomen, dat zal echter niet helemaal lukken.’
Vandaar de keuze van het college om de beginnende UD’s samen met collega’s die al langer in dienst een beurs aan te laten vragen, de zogeheten ‘team science-aanpak’.
En er is meer. Omdat de criteria voor stimuleringsbeurzen nog niet zijn vastgesteld door het ministerie besloot het college dat het eerste geld dat binnenkomt voor die beur zen naar UD’s gaat die niet in aanmerking komen voor een starterbeurs.
Ridderbos maakt zich echter ‘zorgen over de criteria’ van de minister die nog volgen en noemde de oplossingen van het college ‘suboptimaal, maar optimaal binnen de ruimte die we van het ministerie hebben gekregen’.
Remco Breuker van LAG, die overigens zelf lid is van de beurzencommissie, erkende dat de minister het college in een lastige positie heeft gemanoeuvreerd. ‘Dit is een beetje als een huis bouwen op wat drijfzand zou kunnen zijn. De regels worden grotendeels achteraf vastgesteld door het ministerie. Het is mij ook een raadsel waarom dat zo is gegaan.’
Afromen
Patrick Klaassen van personeelspartij UB wilde weten waarom er twintig procent van de startersbeurzen naar ondersteuning gaat. ‘Een faculteit kan besluiten om tien procent wel te geven aan de aanvrager’, aldus Ridderbos. ‘Maar centraal roomt ook tien procent af’, reageerde Klaassen. ‘Welke activiteiten worden daarmee gefinancierd? Kan het college dat niet uit andere middelen financieren?’
‘We hebben maar een pot, namelijk de vernieuwingsgelden’, zei Ridderbos. ‘De rest van alle middelen gaan naar de faculteiten en centres.’ ‘Wat betreft de term “afromen”’, vulde collegevoorzitter Annetje Ottow aan: ‘Dat is een miskenning van de taken van het ondersteunend personeel. Zij krijgen te maken met een zeer hoge werkdruk door de komst van de beurzen, omdat zij veel beursaanvragen moeten ondersteunen bijvoorbeeld. Verder is er nog de extra inzet van ICT, HR en huisvesting.’
‘We miskennen absoluut niet het belang van ondersteunend personeel’, reageerde Ludo Juurlink van UB. ‘Het gaat ons om de financiering van de ondersteuning van de beurzen.’ Het college benadrukte dat het geld voor ondersteuning echt noodzakelijk is.
Werkdruk
Een ander heet hangijzer is de toenemende werkdruk voor de beurslozen. ‘Dit is geen besloten vergadering, maar ik zeg het toch maar: ik hoop dat het college buiten de beleidsregels van OCW treedt’, zei Breuker. ‘Bijvoorbeeld als het gaat om de onderwijslast. Een UD met een beurs moet deels vervangen worden voor het onderwijs. Met beursgeld mag dat niet, en ook niet met tijdelijk aangesteld krachten, aldus de minister.’
Gevolg is dat medewerkers zonder beurs voor het onderwijs opdraaien. ‘Dat willen we allemaal niet. Het zal niet lukken om dat op te lossen zonder de regels te overtreden. Ik roep het college dan ook op tot verstandige ongehoorzaamheid.’ Het college kreeg de gelegenheid om te reageren op deze oproep, maar koos ervoor om te zwijgen.