Op de Leidse begraafplaats Rhijnhof staat tussen twee zerken een paaltje met daarop alleen het nummer 310. De soberheid van het graf contrasteert sterk met de omgeving. Hier kan nooit iemand van enige importantie liggen, zou je kunnen denken. En toch is het een bepalende figuur in de Leidse geschiedenis geweest.
Nummer 310 is het graf van architect Willem Cornelis Mulder (1850-1920), een man met een missie om heel de stad vol te bouwen, zo blijkt uit een net verschenen biografie door Marcel Leechburch Auwers en Evelyn de Regt.
Dat hij daarnaast ook nog een ‘tamelijk autoritaire’ docent ‘bouwkunde, doorzichtkunde en machinetekenen’ was, werd niet door al zijn studenten gewaardeerd: sommigen waren ‘bepaald bang’ van hem. Zelfs zijn echtgenote vond Mulder geen makkelijk mens en noemde hem ‘het zwaard zonder genade’.
Geen makkelijk mens
Ooit verloor de architect bij bouwwerkzaamheden een oog, dat werd vervangen door een exemplaar van glas. Het leverde hem de bijnaam ‘Jan Oog’ op. De biografen suggereren dat deze gebeurtenis ‘een rol kan hebben gespeeld bij zijn lastige karakter’.
Wie zijn gebouwen wilde aanpassen, kon rekenen op een pittige reactie – een trekje dat veel architecten hebben. Nadat hij weigerde het gebouw van een textielfabrikant te verhogen, die vervolgens naar een concurrent stapte, vernietigde Mulder uit rancune alle bouwtekeningen van het pand.

Maar tussen al het gemekker door ontwierp hij wel het ene na het andere gebouw. Leiden maakte namelijk aan het eind van de negentiende eeuw een explosieve groei door en werd een industrieel centrum vol rokende schoorstenen.
In Mulders geboortejaar 1850 was Leiden ‘een armoedige stad’ met rond de 39.000 inwoners, toen hij overleed in 1920 waren daar ongeveer 26.000 Leidenaren bijgekomen. De oppervlakte van de stad verviervoudigde in die 70 jaar.
Mulder ontwierp vanwege die enorme expansie een haast eindeloze reeks fabrieken, pakhuizen en bedrijfsgebouwen. Waaronder het voormalig kantoor van het Leidsch Dagblad aan de Doezastraat, de wollendekenfabriek Van Wijk & Co met de markante toren met waterreservoir aan de Hogewoerd, en broodfabriek Ceres aan de Korevaarstraat met de opvallende trapgevel.
Arbeiders opvoeden
Ook tekende hij zo’n 500 woningen voor arbeiders, waaronder 32 panden in de Herenstraat: hoekhuizen met opvallende torentjes en smeedijzeren windvaantjes op het dak. Ook in de Kooi verschenen 145 woningen van zijn hand.
De architect wilde de arbeidersklasse ook verheffen. Mede op initiatief van drie Leidse hoogleraren rechten kwam er een cultuurtempel voor de arbeider in het centrum van Leiden: het uit rood baksteen opgetrokken Volkshuis aan de Apothekersdijk, met daarin een grote zaal voor theatervoorstellingen en concerten. De arbeider opvoeden gebeurde overigens ook uit eigenbelang van de elite: zo kon het grauw worden weggehouden van het gevreesde socialisme.

Helaas gesneefd is de schouwburgzaal van café Vondelhoven aan de Rijnsburgersingel. Mulder gaf het gebouw een gevel met Moorse bogen en torens die op minaretten leken. Het pand deed daardoor denken aan de entree van een bazaar in een Arabische stad.
Zijn meest opvallende gebouw is Meelfabriek De Sleutels. Het gigantische complex aan de Oosterkerkstraat is nog altijd beeldbepalend, al staan alleen nog zijn meelmagazijn (nu nogal verwarrend het ketelhuis genoemd) en een deel van het silogebouw overeind.
Knetterende vuurzee
Hij ontwierp het oorspronkelijke gebouw in 1884, en werd nog decennia daarna ingehuurd voor uitbreidingen en verbouwingen. Na een grote brand in 1902 - ‘de graanvoorraden zorgden voor een knetterende vuurzee’ - nam hij het complex weer onder handen. Vier jaar later ontwierp hij een nieuwe silo. Dat is nu een van de oudste grote gebouwen van gewapend beton in Nederland.
Er werd beweerd dat in de hoogtijdagen van de fabriek ‘een vijfde deel van Nederland van de Leidse Sleutels at’.
Pas in 1988 kwam er een einde aan de meelproductie, de fabriek is nu onderdeel van een groot herbestemmingsproject met appartementen, studentenwoningen en een hotel.
De stad staat zo vol met monumenten die aan hem herinneren, dat een praalgraf ook niet aan de architect was besteed. Het kale paaltje was mogelijk zijn eigen keuze. Het staat wel op een begraafplaats die, hoe kan het ook anders, door hem is ontworpen.
De Leidse architect W.C. Mulder (1850-1920)
Marcel Leechburch Auwers & Evelyn de Regt
Primavera Pers, 256 pag. € 32,50
