Ze is een jaar of vijftien als Jet Bussemaker op een feestje bij een vriend een stukje hasjcake krijgt aangeboden. Het is midden jaren zeventig. Met haar vrienden zit ze in een tuin aan het Rapenburg, ter hoogte van de Sterrewacht. Ze neemt een hap, maar voelt zich binnen de kortste keren niet lekker worden. Alles begint te draaien, ze ziet haar vrienden vervormen en voelt zich misselijk.
‘Het was vreselijk’, zegt Bussemaker. ‘Ik dacht: wanneer houdt dit op? Ik denk dat ze de hoeveelheid hasj die ze erin hadden gestopt hadden onderschat. Mijn vrienden vonden het ook heel heftig.’
Helemaal uit het niets kwam de experimenteerdrang niet. ‘De rector van mijn middelbare school, het Rijnlands Lyceum in Oegstgeest, kreeg het te eten als eindexamenstunt. Die arme man dacht dat-ie doodging, voordat hij doorhad wat het was.’
Een paar jaar later ging u politicologie studeren in Amsterdam. Experimenteerde u daar lekker door?
‘Ik was er helemaal klaar mee, controleverlies vind ik doodeng. Ik ben daardoor ook niet vaak dronken geweest in mijn studententijd. Die keer in Leiden was voor het eerst en het laatst in mijn leven dat ik de controle kwijt was.’
In haar boek Ministerie van Verbeelding blikt Bussemaker, tegenwoordig hoogleraar Beleid, wetenschap en maatschappelijke impact aan het Leids Universitair Medisch Centrum, terug op haar bijna twintigjarige loopbaan in de politiek. Ze begon als Kamerlid voor de PvdA, werd in 2007 staatssecretaris van Volksgezondheid en in 2012 minister van Onderwijs.
Ze schrijft hoe ze vol idealen in de Tweede Kamer begon, maar het vaak moest doen met onbevredigende compromissen, gesloten onder druk van lobbyisten, partijbelangen, media en ontoereikende financiële middelen.
U had dat graag anders gezien, maar kan dat wel?
‘Het eerlijke antwoord is dat dat heel erg moeilijk is. De weerbarstigheid is in de politiek enorm groot. Ik was niet naïef toen ik begon, ik dacht niet in één keer de wereld te gaan veranderen. Uiteindelijk is polderen en compromissen sluiten een betere manier van beleid maken dan alleen maar je eigen mening centraal stellen, maar in Nederland is het een hindermacht geworden. Als politicus en bestuurder ben je behoorlijk immobiel bij het maken van beleid.’
Hebt u een voorbeeld?
‘Neem decentrale selectie: die heb ik ingevoerd op zeer nadrukkelijk verzoek van studenten die loting onrechtvaardig vonden en zelf nog enige sturing wilden. Ik vreesde echter voor de komst van private bedrijfjes die zouden gaan selecteren waardoor alle universiteiten dezelfde soort studenten zouden krijgen: veel meisjes en weinig jongens, veel witte mensen en weinig met een migratieachtergrond. Ik wilde dus afspraken over diversiteit. Ik kreeg het alleen niet voor elkaar dat ook vast te leggen, want dat wilden de koepels (onder meer VSNU, red.) niet. Die voelden zich bedreigd in hun autonomie.’
Jet Bussemaker (1961) groeide op in Den Bosch en Oegstgeest in een welvarend gezin. Na de middelbare school, het Rijnlands Lyceum in Oegstgeest, ging Bussemaker in 1979 politicologie studeren in Amsterdam. Daar woonde ze enige tijd in een kraakpand met kunstenaars, punkers en studenten. In 1993 promoveerde ze aan de UvA op een proefschrift over individualisering, sekse en verzorgingsstaat.
Nadat Bussemaker eerst een tijdje lid was van GroenLinks, maakte ze later de overstap naar de PvdA. Haar politieke carrière begon in 1998 als PvdA-Kamerlid. In 2007 werd ze staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn & Sport (VWS) in het Kabinet Balkenende IV en in 2012 werd ze minister van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap in het Kabinet Rutte II. Na bijna twintig jaar verliet Bussemaker in 2017 de politiek.
Momenteel is ze hoogleraar Beleid, wetenschap en maatschappelijke impact aan de Universiteit Leiden (LUMC en FGGA) en voorzitter van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving.
‘Ik heb het toen dus alleen als aanbeveling meegegeven. Uiteindelijk is het wel ingevoerd, maar het heeft precies geleid tot waar ik bang voor was: uniforme selectiemethoden die bij wijze van spreken meisjes zoals ik selecteerden: blond, afkomstig uit een goed milieu en met ouders die geld hebben. Als minister word je er vervolgens wél verantwoordelijk voor gehouden dat het onderwijs steeds meer selecteert en ongelijke kansen vergroot.’
Waarom stelde u die diversiteitseis dan niet verplicht?
‘Je hebt de universiteiten en koepels als minister ook nodig. Mijn opvolgster (Ingrid van Engelshoven, red.) heeft een keer zonder overleg geroepen dat het bsa moest worden afgeschaft. Toen hebben alle instellingen onmiddellijk het overleg met haar stopgezet.
‘Ik ben er overigens niet voor dat ministers zoveel macht hebben dat ze alles zelf kunnen bepalen, dan zijn we nog verder van huis. Ik zou wel willen dat de docenten en wetenschappers meer invloed krijgen, en dat die wordt weggenomen bij al die tussenlagen.’
Waarom zijn die zo hinderlijk?
‘In het onderwijs heb je met veel zelfstandige organisaties te maken, zoals de VSNU, de Onderwijsinspectie en de NVAO. Zij hebben allemaal hun eigen verantwoordelijkheden en belangen. De VSNU bijvoorbeeld noemt zich een vereniging voor samenwerkende universiteiten, maar bij die S van samenwerking kon je soms je vraagtekens zetten. De technische universiteiten stonden lijnrecht tegenover de brede universiteiten. Maar zodra de VSNU of de studentenbonden een probleem niet zelf oplossen, komt het op tafel van de minister.’ (Overigens noemt de VSNU zich inmiddels ook de Vereniging van Universiteiten, hoewel de oude afkorting gek genoeg wel is gehandhaafd.)
U schrijft in uw boek dat het rendementsdenken in het hoger onderwijs een vlucht heeft genomen onder de vleugels van uw voorganger, staatssecretaris Halbe Zijlstra (VVD). U wilde daarmee afrekenen. Is dat gelukt?
‘Rendementsdenken in het hoger onderwijs is wat de marktwerking is in de zorg. Het is een term die heel goed resoneert: alles wat niet deugde, noemden we rendementsdenken.’

‘Ik ben voor bescherming van brede universiteiten en vind het cruciaal dat kleine talenstudies behouden blijven. Tegelijkertijd zag ik daar ook veel conservatieve neigingen om maar te behouden wat er ooit is geweest. Ik heb van de talenopleidingen gevraagd om meer samen te werken, over de grens van de eigen universiteit heen. Het hoeft niet erg te zijn dat er niet meer op elke universiteit een kleine taal te bestuderen is. Waarom zou je de Romaanse talen niet samenvoegen bij één universiteit?’
Maar gaat rendementsdenken niet veel meer over de manier van financiering per ingeschreven student, waardoor iedereen met elkaar concurreert om er maar zo veel mogelijk binnen te hengelen, met overvolle universiteiten als gevolg?
‘Er zitten zeker perverse effecten in de financiering. Wat ook niet helpt is dat er nu meer geld van de brede naar de technische universiteiten wordt overgeheveld. Maar het gaat ook om het denken van bestuurders bínnen de universiteiten. Dat rendementsdenken zit niet alleen maar bij een minister of in Haags beleid.’
Maar wel de manier waarop universiteiten worden gefinancierd.
‘Ja, maar het zit soms ook in de hoofden. Een universiteit heeft ook zelf heel veel invloed om geld te verdelen tussen faculteiten. Dat Leiden zo veel geld uitgeeft aan de talen en archeologie, dat is fantastisch. Dat is een keus die ze zelf maken.’
Dus als onderwijsminister kon u er eigenlijk niet veel aan doen?
‘Het rendementsdenken dateert al van de kabinetten Lubbers. Universiteiten werden steeds meer gezien als bedrijven en moesten meer gaan vermarkten. Ik denk dat we daar nu een beetje van terugkomen. Ik heb daar als minister aan bijgedragen met andere visies en door openlijk met critici het gesprek aan te gaan. Maar ik vond de naïviteit bij hen over wat de minister kan doen soms groot.’
‘Het is heel makkelijk om alles wat vervelend is weg te zetten als rendementsdenken, en niet bij jezelf te rade te gaan hoe er bijvoorbeeld beter en creatiever kan worden samengewerkt.’
In 2006 stelde het kabinet Balkenende II een opmerkelijke doelstelling vast: in 2020 zou de helft van de beroepsbevolking een diploma van een universiteit of hogeschool op zak moeten hebben. Het is wachten tot het zover is, want het aantal studenten blijft maar toenemen. Wat vond u als minister van die doelstelling?
‘Het staat niet in mijn boek, maar ik heb daarmee gebroken. Ik vond het pervers.’
Was dat dan niet puur symbolisch? Want het idee dat we zo veel mogelijk hoger opgeleiden moeten hebben verdwijnt daardoor niet.
‘Dat is dus de makke van de politiek: zoiets zit dan al zo diep in het denken van de bestuurders en financiële afdelingen van de universiteiten, dat oud beleid niet ineens wordt vervangen door nieuw beleid. Maar doordat ik met de doelstelling brak, is het geen beleidsdoel meer. Mijn medewerkers gingen daar dus niet meer op sturen.’
U schrijft dat we in een ‘diplomademocratie’ leven waarin de maatschappelijke visie is dat je beter een mislukte jurist kunt zijn dan een geslaagde loodgieter. U wilde dat keren door de mbo’s meer aanzien te geven. Is dat gelukt?
‘Het mbo heeft een stille revolutie doorgemaakt en beweegt heel erg mee met nieuwe ontwikkelingen, terwijl ik bij de universiteiten veel conservatisme zag: men wilde maar niet veranderen.
‘Toen ik begon als minister klaagden mbo-studenten over “ophokuren” waarin ze les kregen zonder veel te leren. We hebben toen een regionaal investeringsfonds opgezet waardoor scholen met bedrijven, gemeenten en provincies gingen nadenken over waarop ze zich konden concentreren, zodat niet alle scholen meer hetzelfde gingen doen. Zo hebben we bij het mbo allemaal nieuwe opleidingen gemaakt, bijvoorbeeld op het grensvlak van zorg en technologie.’
‘Wat ik stuitend vond, was dat studenten in het hoger onderwijs een ov-kaart hadden en mbo’ers niet. Die hebben ze nu, dankzij het studievoorschot, wél. De eerste groep had een CJP-pas, de mbo’ers niet. De eerste groep werden studenten genoemd, mbo’ers deelnemers. We moesten het mbo veel serieuzer gaan nemen. Hoewel het mbo nu veel hoger wordt gewaardeerd, is er nog steeds ruimte voor verbetering.’
Tegelijkertijd hebt u zich er hard voor gemaakt dat mbo-studenten makkelijker kunnen doorstromen naar het hbo.
‘Ja. De kritiek daarop was dat het de ongelijke kansen zou vergroten, omdat niet elke mbo’er doorstroomt. Maar het is mij veel waard dat een mbo’er die goed werk kan vinden met zijn mbo-diploma, en een paar jaar later alsnog verder wil studeren, óók die mogelijkheid heeft.’
De invoering van het sociaal leenstelsel was een heet hangijzer in uw ministerschap. U schrijft: ‘Ik moest de studiefinanciering omvormen tot een leenstelsel.’ Dat wekt de indruk dat u het met tegenzin deed.
‘Het was een afspraak uit het regeerakkoord. Ik vond niet meteen dat de studiefinanciering totaal moest veranderen, maar ik voelde wel mee met wat er al jaren in het verkiezingsprogramma van de PvdA stond. Het was bovendien een manier om veel meer geld vrij te maken voor de kwaliteitsverbetering in het onderwijs. In het hoger onderwijs gaat 7 miljard euro om: 3 miljard ging op aan studiefinanciering en 4 miljard aan onderzoek en onderwijs. Het doel was een miljard te verschuiven naar die laatste groep; een enorme extra investering. Als je dat kan doen op een sociale manier, door studenten uit gezinnen met lagere inkomens te ondersteunen met een aanvullende beurs, is dat verdedigbaar.’

‘Maar ik denk dat we de aanvullende beurs beter een studiegarantiebeurs hadden kunnen noemen. De beeldvorming die namelijk al snel ontstond, was dat het leenstelsel niet uitgaat van gelijke kansen, maar een vorm is van rendementsdenken en individuele verantwoordelijkheid. Ik ben ervan geschrokken dat heel veel studenten het idee hebben dat er voor niemand meer een beurs is, terwijl nog ongeveer dertig procent van de studenten in het hoger onderwijs er een krijgt.’
De angst was dat minder mensen zouden gaan studeren, maar het tegendeel is gebleken. Toch lijkt het leenstelsel op de schop te gaan: zelfs uw eigen partij wil er vanaf, alleen VVD is nog voor. Heeft het wel lang genoeg kunnen rijpen?
‘Alle cijfers wijzen uit dat het leenstelsel doet wat ervan verwacht werd. Tegelijkertijd is de mentale druk bij studenten enorm toegenomen, dat zie ik ook bij mijn eigen studenten.’
Die toegenomen studiestress was een onverwacht effect. De huidige studenten moeten zich straks zien te redden in een geflexibiliseerde arbeidsmarkt en kunnen bijna onmogelijk een huis kopen. Nu komt daar ook nog een flinke studieschuld bij.
‘Maar die schuld mag niet meewegen als je een hypotheek afsluit.’
Maar onlangs pleitte de Autoriteit Financiële Markten (AFM) ervoor studieschulden te laten registreren bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) om te voorkomen dat starters een te hoge hypotheek krijgen en mogelijk in de problemen komen.
‘En daar heeft de minister (Van Engelshoven, red.) terecht weer van gezegd dat een BKR-registratie een afschrikwekkend effect kan hebben en dat dat niet gaat gebeuren.’
‘De jongeren hebben een punt dat de toekomst moeilijker is geworden. Tegelijkertijd zie ik ook dat veel jongeren het op hun twintigste al helemaal voor elkaar willen hebben.
‘In de tijd dat ik die hasjcake at, behoorde ik tot de zogenoemde verloren generatie. Het was de tijd van punk en “no heroes, no future”. Sommigen werden daar toen ook zwaarmoedig van, ik ken zelfs mensen die om die reden zelfmoord hebben gepleegd. Maar het grootste gedeelte ging er wat lichter mee om dan de huidige generatie.’
Maar toen was een diploma nog unieker. Door die diplomademocratie is het nu moeilijker dan ooit om op te vallen.
‘Ja, maar ja, dan ga je wat anders doen. Wat toen gold, geldt ook nu nog: veel studenten doen een paar jaar na afstuderen iets anders dan waarvoor ze zijn opgeleid. Beschouw je carrière als een trein waar je in- en uitstapt en heb er vertrouwen in dat het wel goedkomt. En laten we ons niet alleen druk maken om de jongeren met een universitaire opleiding en een studieschuld, maar ook om de mbo’ers. Die kunnen soms niet eens een huurwoning vinden.’
Mocht het leenstelsel op de schop gaan, ziet u liever aanpassingen dan een terugkeer van de basisbeurs, schrijft u.
‘Als je iets wil veranderen, zou het goed zijn om de inkomensgrens van de ouders te verhogen om in aanmerking te komen voor een aanvullende beurs. Zo’n maatregel doet waarschijnlijk meer voor gelijke kansen dan de basisbeurs voor iedereen opnieuw in te voeren. Ik denk ook niet dat de mentale druk verdwijnt als die er weer voor iedereen komt, dat is niet de oplossing. Vergeet niet dat toen de basisbeurs werd ingevoerd, de LSVb stond te demonstreren omdat ze het een fooi vonden.
‘Ik ben er trots op dat het leenstelsel er is gekomen, terwijl het politiek en maatschappelijk heel ingewikkeld was. Maar ik ben niet doof en blind voor de gevoelde gevolgen. Ik wilde met dit boek ook de pijn opzoeken, laten zien waar het voor mij moeilijk is geweest en waar ik misschien fouten heb gemaakt.’
Jet Bussemaker, Ministerie van Verbeelding. Uitgeverij Balans, 304 pp. €23,-