Wetenschap
Waarom ik een bot van 150 miljoen jaar oud likte
Na jaren wachten mocht biologiestudent Charlotte Furer eindelijk dinofossielen opgraven in de Verenigde Staten. ‘In de grond hakken voelt als een loterij: in plaats van geld kun je fossielen winnen.’
Gastschrijver
donderdag 20 oktober 2022
Charlotte Furer tijdens de opgraving in Wyoming. Foto Naturalis

Having only just entered the park, we already spot our first wapiti: a male with huge antlers. He looks us straight in the eye and doesn’t move a muscle. I’ve never seen a wild animal from this close before and it feels magical.

By the end of the day, we have also seen American bison and a very cute little marmot in addition to wapiti. I am satisfied, but still bummed about missing the grizzly bear. Just before we want to leave the park, we see several cars parked by the side of the road – often a sign that there is something special to see. Which is also the case right now: with bated breath, I stare at a mother bear trudging calmly through the bushes with her cub. I know for sure that I will never forget this moment.

A few days later, I’m hunched over, hacking away at rocks with a hammer when all of sudden, I see a dark piece emerge. My heart stops for a moment. I don’t say anything, because I don’t want to jinx it. But as I dig on, it becomes increasingly clear that I really have found something special.

Van jongs af aan houd ik al ontzettend veel van dieren, en ook al klinkt dat misschien gek: niet alleen van levende.

Als kind had ik al een fascinatie voor lang uitgestorven beesten. Samen met mijn ouders zocht ik op het strand van Cadzand naar fossiele haaientanden. In mijn regenlaarsjes rende ik langs de vloedlijn, mijn ogen gefocust op het zand. Ik wist dat er miljoenen jaren geleden een haai leefde die drie keer groter was dan de witte haai (namelijk: achttien meter) en Megalodon heette. Natuurlijk wilde ik ook zo’n grote Megalodon-tand vinden. Tot nu toe is dat nog niet gelukt, maar een mens kan dromen.

Op zich is het dus niet gek dat ik biologie ben gaan studeren. Als ik in september 2019 met mijn studiegenoten voor de eerste keer Naturalis binnenloop, stuit ik op het dinolab, waar fossiele dinosaurusbotten worden schoongemaakt. Gebiologeerd kijk ik hoe de preparateurs bezig zijn. Een van hen, Martijn Guliker, vertelt enthousiast hoe hij deze botten zelf in Amerika heeft opgegraven.

Vrijwilligers

Stiekem ben ik jaloers: dinobotten opgraven is altijd al een droom van mij geweest. ‘We zijn op zoek naar vrijwilligers’, zegt Martijn. ‘Dus als je me een mailtje stuurt, zet ik je op de lijst.’ Ik knipper met mijn ogen en kan het haast niet geloven: dit hoef je me geen twee keer te vragen.

'Ik word meteen gebombardeerd met vragen van gezinnen'

Een paar maanden later sta ik toch echt zelf botten schoon te maken. Ik ben bloednerveus. Wat als ik een bot stukmaak? Daarnaast is het ook de bedoeling dat ik bezoekers ga vertellen wat we in het dinolab allemaal doen. Het lijkt me best eng, maar blijkt in de praktijk helemaal niet moeilijk te zijn. Ik word namelijk meteen gebombardeerd met vragen van gezinnen.

Amerika

‘Waar hebben jullie deze botten eigenlijk gevonden?’ vraagt een moeder. Ik vertel haar dat het team van het dinolab elk jaar naar Amerika gaat om daar botten op te graven. ‘Waarom gaan jullie helemaal daarheen? Vinden jullie niets in Nederland?’ ‘Helaas niet’, antwoord ik: ‘Omdat ons land vroeger onder water stond. Maar in Amerika barst het van de dinosaurusfossielen!’ Ik merk dat ik het echt leuk vind om te vertellen over mijn passie. Nu moet ik alleen nog een keertje mee naar Amerika om zelf dino’s op te graven. Ik kan niet wachten.

Foto Naturalis

Vanwege een zeker virus duurt dat wachten twee jaar. Maar dan is het eindelijk zo ver: ik ga mee op veldwerk. Samen met collega Matthijs Graner reis ik naar de staat Wyoming: drie vluchten en 26 uur later komen we eindelijk aan in de stad Billings.

Als we de volgende ochtend het opgravingsterrein bezoeken, is iedereen al druk aan het werk. Het team van Naturalis ontfermt zich over de staartwervels en heupbotten van een langnekdinosaurus en ik kan meteen aanschuiven.

We weten vrij zeker dat hier meerdere botten rondom de eerder gevonden delen van het skelet liggen. Om die te vinden moeten we eerst een flinke laag overburden weghalen. Dit doen we niet met borsteltjes zoals je misschien kent uit de Jurassic Park-films, maar met messen, hamers en ander gereedschap. De zon schijnt volop en na tien minuten hakken staat het zweet al op mijn voorhoofd.

‘Elke dag is een gevecht om niet te verbranden’

Eén voor één komen er prachtige fossielen uit de grond. Zodra je een botje vindt, moet je het laten zien aan een persoon die alles intekent en registreert waar alle botten precies hebben gelegen. Dit is van wetenschappelijke waarde en kan onderzoekers helpen de geheimen van het mysterieuze verleden van de dinosaurussen te ontrafelen.

Op deze plek – die vanwege de grote rijkdom aan dinofossielen de ‘Jurassic Mile’ is gedoopt – ligt niet alleen een langnek. Verderop zijn de preparateurs van The Childrens Museum of Indianapolis bezig met het opgraven van een Allosaurus, een vleesetende dinosaurus die 200 tot 150 miljoen jaar geleden leefde in het Jura-tijdperk. Op de hele site zijn minstens drie Allosaurus-fossielen gevonden.

Daarnaast zijn ook meerdere tanden van deze soort gevonden, waarvan een paar rondom ons dinoskelet. Ik zie meteen voor me hoe deze vleeseters 150 miljoen jaar geleden lekker hebben gesnackt van deze langnek en hoe een paar van hun scherpe tanden zijn achtergebleven in het vlees van hun prooi.

Botfragment

Ik zit nog maar een uurtje in de grond te wroeten als ik mijn eerste botfragmentjes vind. Uitgelaten laat ik ze aan dinolab-collega Yasmin Grooters zien. Zij weet me vertellen dat het niet meer is te achterhalen bij welke botten ze hoorden. Glimlachend legt ze een stukje terug in mijn handen. ‘Die mag je mee naar huis nemen.’ Ik kijk haar verbaasd aan. ‘Echt?’ Ze knikt. ‘We kunnen niks met losse fragmentjes, dus als je die vindt, mag je ze hebben.’

Foto Naturalis

Met mijn eerste botje op zak krijg ik de smaak te pakken. Elk stuk aarde dat je weghaalt voelt alsof je meedoet aan de loterij, maar in plaats van geld kun je fossielen winnen. Samen met vrijwilliger Yanell vind ik zelfs een Allosaurus-tandje.

Elke dag is een gevecht tegen de zon. Om niet te verbranden smeer ik me vier keer per dag in met factor 50+ en trek ik tussendoor blikjes light-­frisdrank open. Toch buffelen we door, want die botten gaan zichzelf niet opgraven.

Als het rond drie uur toch echt te heet wordt, stoppen we. Na uren zweten is het heerlijk om in de auto af te koelen en met de airco op standje maximaal terug naar ons kamp te rijden.

We kamperen een paar kilometer van de site in de tuin van Hamilton, een gastvrije Amerikaan die zijn huis heeft opengesteld voor het dinolab. Hij heeft speciaal voor ons buitendouches geïnstalleerd, zodat we na een lange dag in het veld gelijk een koude douche kunnen nemen.

Kamperen in Wyoming is best spannend, omdat het weer zomaar kan omslaan. Dat blijkt als we op vrijdag vanwege naderende wolken eerder stoppen dan gebruikelijk. Als ik mijn tent en veldbedje wil opzoeken, komt een collega met een serieus gezicht naar me toe gelopen. ‘Ik heb goed nieuws en slecht nieuws voor je.’ Ik heb de bui al letterlijk zien hangen en begin te lachen: ‘Mijn tent is zeker weggewaaid?’ Hij knikt. Het goede nieuws: nu mag ik in de comfortabele camper slapen.

Verlanglijstje

Ik ben nog nooit in Amerika geweest en wil graag meer van het land zien. De opgraving is heel dichtbij Yellowstone National Park, een must see. Op onze vrije dag rijden we erheen. Onderweg bespreken Yasmin en ik welke dieren we willen spotten: wapiti’s (grote herten), elanden (nog grotere herten), grizzlyberen en Amerikaanse zeearenden staan hoog op ons verlanglijstje.

Foto Naturalis

Wanneer we nog maar net in het park zijn, zien we al de eerste wapiti: een mannetje met een enorm gewei. Hij kijkt recht in onze ogen en verzet geen stap. Ik heb nog nooit een wild dier van zo dichtbij gezien en het voelt magisch.

Aan het einde van de dag hebben we behalve wapiti’s ook Amerikaanse bizons en een heel schattig marmotje gezien. Ik ben tevreden, maar baal toch dat ik de grizzlybeer heb moeten missen. Vlak voordat we het park willen verlaten, zien we verschillende auto’s langs de kant van de weg staan – vaak een teken dat er iets bijzonders te zien is. Zo ook nu: met ingehouden adem staar ik naar een moederbeer die met haar jong rustig door het struikgewas sjokt. Ik weet zeker dat ik dit moment nooit meer ga vergeten.

Een paar dagen later zit ik voorovergebogen met een hamertje gesteente weg te hakken als er opeens een donker stuk tevoorschijn komt. Mijn hart staat even stil. Ik zeg niks, want ik wil het niet jinxen. Maar als ik verder graaf, wordt steeds duidelijker dat ik echt iets bijzonders heb gevonden.

'Mijn collega’s moedigen mij aan om het bot te likken'

Na ruim twintig minuten leg ik een V-vormig botje bloot. Het lijkt in perfecte staat te zijn. Ik kan het haast niet geloven. Ik heb mijn eerste, complete bot gevonden! Ik haal Yasmin er snel bij en zij vertelt me om welk bot het gaat: een chevron. Het bevindt zich aan de onderkant van staartwervels in veel reptielen en dinosaurussen. Waarschijnlijk is dit een chevron van de eerder genoemde langnek.

Mijn collega’s moedigen mij aan om het bot te likken. Ja, echt: het is namelijk traditie bij het dinolab om de botten die je vindt te likken. Ik twijfel geen moment en accepteer de consequenties. Zand tussen mijn tanden, maar een bot in mijn handen!

Na twee weken lang en hard werken rijden we moe maar voldaan naar het vliegveld. Dromerig staar ik uit het raam als ik twee grote vogels zie zweven. Het dringt niet tot me door totdat ik onze vogelkenner Oeki blij hoor roepen: ‘Amerikaanse zeearenden!’ Iedereen zit gelijk rechtop. Ik heb deze vogels altijd al willen zien en het voelt toch alsof Amerika ons een laatste cadeautje geeft voordat we weer terugkeren.

Een voorlopig laatste cadeautje dan, want volgend jaar ben ik er natuurlijk weer bij.