Blijkbaar wordt er in Friesland met mijn proefschrift geschermd door mensen die niet zo van het Fries houden. Dat was nou ook weer niet de bedoeling’, vertelt taalwetenschapper Evelyn Bosma. Tijdens het praten doet ze ondiepe squats om haar vier maanden oude zoontje rustig te houden.
Bosma onderzoekt tweetaligheid, en Friese basisscholen zijn daar een zeer goede omgeving voor. Je hebt een heleboel tweetalige kinderen bij elkaar, die ook nog eens allemaal dezelfde twee talen spreken. De kinderen zijn allemaal even oud, en de controlegroep van kinderen met ouders die geen Fries tegen ze praten, zit naast ze in dezelfde klas. Aangezien het ondoenlijk is om willekeurig mensen aan te wijzen die voor de wetenschap hun kind tweetalig moeten opvoeden, is dit het dichtste dat je in de buurt kunt komen van een tweetaligheids-experiment.
Aan het begin van de vorige eeuw werd gedacht dat het niet goed zou zijn om je kind tweetalig op te voeden. Da’s logisch: zo’n extra taal erbij, dat moet wel ten koste gaan van iets anders. Straks spreek je ze allebei slecht - dan had je er beter eentje kunnen leren, maar dan goed.
Taalbaten
Een latere stroming bedacht dat het juist supergoed zou zijn om twee talen te leren. Da’s logisch: het constant wisselen tussen de talen en het controleren van welke taal je wanneer gebruikt, traint je geestelijke vaardigheden. Dat maakt je ook beter in bepaalde taken die niet zozeer met de talen zelf te maken hebben.
Wie heeft er gelijk?
Die eerste groep in elk geval niet: tweetalige kinderen beginnen wat later met praten, maar nog voor ze van de basisschool af zijn hebben ze die achterstand op hun eentalige leeftijdsgenoten ingehaald. Ook Bosma zag dat terug bij de kinderen met Fries-sprekende ouders: het kan duidelijk geen kwaad. Of het ook ergens goed voor is, daar zijn psychologen en taalwetenschappers nog niet helemaal uit. De positieve onderzoeksresultaten naar de bilingual benefits repliceerden niet altijd, negatieve onderzoeksresultaten bleken minder makkelijk gepubliceerd te worden. De effecten kunnen ook nog eens verschillen afhankelijk van de twee talen in kwestie, de manier waarop de sprekers die gebruiken, of de leeftijd van de proefpersonen. ‘Er lijkt bij mijn Friese proefpersonen wel iets te gebeuren, maar dat verdwijnt na een paar jaar weer’, vat Bosma het samen. ‘Geen reden om je kind tweetalig op te voeden.'
Het uitblijven van duidelijke pluspunten kan je blijkbaar gebruiken om tegen taalonderwijs in het Fries te zijn. Dan ga je echter voorbij aan het allerduidelijkste bilingual benefit dat er is: je spreekt een extra taal. Dat levert een mentale rijkdom op die zich moeilijk experimenteel laat vaststellen, en stelt je in staat om je met sprekers van die taal te onderhouden.
Voor het Fries zijn dat er ergens tussen de 350.000 en een half miljoen. Dat aantal lijkt redelijk stabiel, al waarschuwde een onderzoeker van de Radboud Universiteit drie jaar terug dat het ‘fiif foar tolve’ zou zijn, omdat jongeren steeds minder Fries spreken met elkaar. De campagne Praat mar Frysk, met fotomodel Doutzen Kroes als boegbeeld, moet mensen motiveren om de taal te leren en te gebruiken.
Op het speelkleedje bij Bosma thuis ligt een prentenboekje open. ‘Beroepsdeformatie van taalwetenschappers’, glimlacht ze. ‘Ik heb mijn zoon toen hij drie weken was al ingeschreven bij de bibliotheek.’ Het boekje is Nederlands, valt op. ‘Fries is niet mijn moedertaal’, verklaart Bosma. Ondanks de Friese achternaam is ze geboren in Rotterdam. Ze verhuisde op haar vijfde naar Friesland en leerde de taal daar op school. Voor haar onderzoek kwam ze ook bij de ouders van haar proefpersonen thuis, die haar voor een native speaker versleten en begonnen over ‘die Hollanders’. Maar toch: ‘Om nou de hele dag Fries met hem te praten, voelt onnatuurlijk. Ik doe het af en toe en heb ook een paar Friese boekjes, maar als ik Nederlands praat, ben ik toch het meest mezelf.’

Voorlezen helpt
In een artikel in het Journal of Child Language laat Bosma zien wat ouders kunnen doen om hun kinderen Fries bij te brengen: voorlezen. Friese televisie kijken helpt niet, een boekje erbij pakken wel. ‘Het Nederlands is in Friesland een heel dominante taal; Fries wordt vooral thuis gesproken. Daarom is het voor de Friese taalvaardigheid nog belangrijker dat er wordt voorgelezen. Nederlands horen ze overal wel.’
In een andere studie, vers gepubliceerd in het Journal of Experimental Child Psychology, keek ze naar hoe de Friese kinderen zinnen in het Fries en het Nederlands lezen. Het draait hier om zogeheten cognaten: woorden die helemaal of bijna hetzelfde zijn. Het Friese woord voor ‘poes’ is bijvoorbeeld ‘poes’; het woord voor ‘strand’ is ‘strân’. Er zijn ook woorden die juist niet op elkaar lijken: ‘hynder’ betekent ‘paard’ en ‘bern’ is ‘kind’.
Bosma en haar mede-onderzoekers lieten de kinderen zinnen lezen waarin telkens het vijfde woord in één van die drie categorieën viel, en ze hielden met een oogtracker bij hoe snel er werd gelezen. Bij een Friese tekst lezen de kinderen de cognaten die helemaal hetzelfde zijn sneller dan de woorden die een beetje of helemaal anders zijn. Bij een Nederlandse tekst treedt dat verschil niet op, ook niet bij de kinderen die het Fries als moedertaal hebben. De kinderen gebruiken dus hun kennis van het Nederlands als ze Fries lezen.
Dat komt vermoedelijk doordat Fries meer een spreektaal dan een schrijftaal is: slecht 14 procent van de Friezen zegt goed Fries te kunnen schrijven. ‘Als je leert lezen en schrijven, doe je dat in het Nederlands. Dat is de dominante leestaal, ook voor wie het Fries als eerste taal heeft’, legt Bosma uit. Je kan dus een eerste spreektaal en een eerste leestaal hebben, en die hoeven niet hetzelfde te zijn.
Taalregels
Het mooiste onderzoeksresultaat vindt Bosma haar studie naar het leren van taalregels tussen het Fries en het Nederlands. Daar speelt het verbale werkgeheugen een rol. Dat gebruik je om bepaalde talige kunstjes uit te voeren. ‘Als ik jou drie woorden geef die je in omgekeerde volgorde moet herhalen, dan moet je én onthouden, en een bewerking uitvoeren, namelijk het omdraaien. Daar gebruik je dat verbale werkgeheugen voor.’ Dat doe je ook bij het volgen van taalkundige regels, zoals het vervoegen van regelmatige werkwoorden.
Bosma ontdekte dat het ook een rol speelt bij een ander proces. U las hierboven dat het Friese woord voor ‘strand’ ‘strân’ is. Land is ‘lân’, weet u al vanwege ‘Fryslân’. Als u nou een wilde gok moest doen wat ‘hand’ is? ‘Hân’, inderdaad.
‘Het verbale werkgeheugen speelt ook een rol bij het leren van zulke regels tussen twee verschillende talen. Het is als het ware de grammatica die de twee talen met elkaar verbindt’, aldus de onderzoeker. ‘Tweetaligheid is niet twee losse talen leren, maar ook het verband tussen die twee. Niet twee dozen in je hoofd, maar één doos, waarin de talen samen spelen.’