Elke avond om zeven uur pakt kapitein Wilco Ramakers een foto van zijn vrouw uit zijn portemonnee. De afbeelding is het enige wat hem overeind houdt tijdens zijn gevangenschap in een onafgebouwd vakantiehuisje. Hij ligt op de kale betonnen grond en krijgt van zijn bewakers bonensoep, geserveerd in een hondenbak.
Het is 1995 en Ramakers is waarnemer van de Verenigde Naties in Bosnië. Joegoslavië is uiteengevallen en er woedt onder meer in Bosnië een bloedige oorlog tussen Serviërs en moslims. De Navo voert in opdracht van de VN luchtaanvallen uit op Servische troepen die de gemaakte vredesafspraken aan hun laars lappen en zware wapensystemen rondom Sarajevo hebben opgesteld. Om verdere luchtaanvallen te voorkomen nemen de Serviërs rigoureuze maatregelen, waar ook Ramakers het slachtoffer van wordt.
Getekend voor het leven
Op 26 mei stormen zwaarbewapende Bosnische Serviërs het kantoor van Ramakers op het vliegveld in Banja Luka binnen, schrijft majoor Dion Landstra (37) in zijn proefschrift Informatiemakelaar en schietschijf over de rol van Nederlandse waarnemers in de Joegoslavië-oorlog. ‘Op hardhandige wijze geleiden zij Ramakers en zijn Russische collega Vassili Karatniouk naar buiten en duwen hen in een auto waar ze plat op de achterbank moeten gaan liggen. De twee voertuigen stoppen op een open veld in een bos. De waarnemers moeten uitstappen. Ramakers en zijn collega kijken elkaar aan en de Nederlander voelt dat ze op dat moment hetzelfde denken. “Nu hebben we het gehad, dit is het einde.”’
Toch volgt er geen executie. De gijzelnemers worden vastgeketend op het vliegveld en moeten als levend schild voorkomen dat de Navo het bombardeert. ‘Meer dan drie weken houdt deze nachtmerrie aan’, schrijft Landstra. Uiteindelijk worden ze vrijgelaten. Ramakers en twee andere Nederlandse collega’s die ook zijn gegijzeld zijn echter ‘getekend voor het leven’.
‘Als het conflict in Joegoslavië uitbreekt is de Europese Gemeenschap de eerste organisatie die daar in 1991 wat aan probeert te doen’, vertelt Landstra die zelf in 2015 voor een VN-missie werd uitgezonden naar Mali (zie kader) en op dit moment werkzaam is als docent militaire geschiedenis bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie in Den Haag.
‘De VN sturen vervolgens begin 1992 een vredesmacht: UNPROFOR. Hier maken aanvankelijk ook honderd VN-waarnemers deel van uit. Een aantal dat in minder dan twee jaar tijd groeit tot 748. Nederland is lange tijd hofleverancier en vaardigt een kleine zestig officieren af. Het gaat dan om kapiteins en majoors die ongewapend en vaak vrijwillig op uitzending gaan.’
Zij rapporteren over de militaire situatie. ‘Ook wordt er gekeken of de strijdende partijen zich aan de gemaakte afspraken houden. De waarnemers wonen tussen de lokale bevolking, niet op een militaire basis.’ Als het geweld toeneemt en het werk gevaarlijker wordt, gaan de waarnemers steeds vaker humanitaire hulp bieden. ‘Ze zorgen voor voedsel, water, bouwen huizen en brengen knuffelbeesten mee voor de kinderen.’
Serviërs bombarderen moslimdorp
De observaties van de waarnemers zijn soms van doorslaggevend belang. In maart 1993 is de Nederlandse ritmeester Josh Zoutendijk op patrouille in de enclave Srebrenica. ‘Vanaf een heuveltop ziet hij een Servisch gevechtsvliegtuig een klein moslimdorp bombarderen. Zoutendijk maakt daar melding van. Het is de eerste keer dat de VN in New York doorkrijgen wat de Servische vliegtuigen precies doen en wat het effect is van hun inzet. Het was tot dan moeilijk om te bewijzen wat de Servische vliegtuigen aanrichten. Nu is er bewijs. Binnen de maand ligt er een VN-resolutie om het vliegverbod boven Bosnië af te dwingen waarbij in het uiterste geval geweld mag worden gebruikt.’
Die rapportage legt groot gewicht in de schaal, vertelt Landstra. ‘Vaak is de invloed van de waarnemers echter een stuk beperkter dan die van de rapportage van Zoutendijk.’
‘Dutchbat III werd onder enorm lastige omstandigheden uitgezonden’, stelt Dion Landstra. ‘De militairen werden benadeeld door de Nederlandse regering en de defensietop als het gaat om de uitrusting, voorbereiding, training en hulp. Ze hadden andere wapens, meer mensen en eerder luchtsteun moeten krijgen.’
Het is echter niet zo dat het Nederlandse bataljon helemaal niets had. ‘Ze hadden – zeker in vergelijking met de waarnemers – verhoudingsgewijs meer militaire middelen zoals mortieren en antitankwapens. Daar hadden ze iets meer mee kunnen uitrichten, ook binnen het geldende VN-mandaat. De grote vraag is waarom dat niet is gebeurd.
‘Op het moment dat op 8 juli 1995 de militairen in observatiepost Foxtrot tussen de gevechten van de moslims en Serviërs in zitten en direct beschoten worden, hadden ze volgens het mandaat terug mogen schieten. Wat er dan zou zijn gebeurd is hypothetisch. De kans op directe luchtsteun was wellicht groter geweest, als het gevecht was aangegaan, omdat de VN dan voor het blok waren gezet.’
De militairen in Foxtrot geven zich over aan de Serviërs en mogen naar de basis in Srebrenica vertrekken. Op die terugtocht slaat het noodlot toe. Soldaat Raviv van Renssen wordt getroffen door scherven van een handgranaat die door een Bosnische moslimstrijder wordt gegooid en overlijdt.
‘De belangrijkste drijfveer van commandant Karremans was, net als van de VN en de Nederlandse regering, juist het voorkomen van slachtoffers aan eigen zijde. Mocht Dutchbat het gevecht zijn aangegaan, dan waren er hoogstwaarschijnlijk meer Nederlandse slachtoffers gevallen. Ik denk echter wel dat dat risico onderdeel is van het militaire werk van een bataljon infanterie. Misschien had Dutchbat daadkrachtiger moeten optreden.’
Vanaf 1994 laten de VN steeds vaker zijn spierballen zien. ‘In april 1994 vallen de Bosnische Serviërs de safe area Goražde aan. Er worden verschillende pogingen gedaan om de actie via diplomatieke kanalen te stoppen. Dat werkt niet, en de Bosnisch Servische overtreders worden door Navo-luchtaanvallen tot de orde geroepen. Dat heeft effect, de aanval stopt.’
De Serviërs reageren als door een wesp gestoken. Ze gijzelen voor het eerst een groot aantal VN-militairen, onder wie ook tientallen waarnemers, en bedreigen die geregeld met de dood. ‘Ze vormen een makkelijk doelwit, want ze zijn niet gewapend en ze zitten overal. Als de Bosnische Serviërs een jaar later, medio mei 1995, voor de derde keer waarnemers gijzelen, worden die voor het eerst op grote schaal als levend schild gebruikt. Ze worden geketend aan bruggen, hangars op vliegvelden en radarposten. Echt een tragisch dieptepunt dat nog altijd sporen nalaat bij de drie Nederlanders.’
Angst voor nieuwe gijzelingen
De gijzelingen in 1994 en het voorjaar van 1995 hebben effect op de ontwikkelingen in Srebrenica. ‘De angst bij de bevelhebbers dat er echt slachtoffers gaan vallen is medio juli 1995 best groot. De terughoudendheid om luchtaanvallen uit te voeren om de safe area te verdedigen kwam vooral voort uit angst voor nieuwe gijzelingen.’
Het Nederlandse VN-bataljon Dutchbat kreeg vervolgens veel later dan gehoopt en maar zeer beperkt de gewenste luchtsteun. De Bosnische Serviërs liepen vervolgens de enclave onder de voet en vermoordden 8400 Bosnische moslimmannen.
Voor Landstra is het lastig om te oordelen of de Nederlandse regering wel waarnemers naar Joegoslavië had moeten sturen. ‘Het heeft zeker wat opgeleverd, maar tegen een aanzienlijke prijs.’
Naast de gijzelingen waren er nog veel meer risico’s. Waarnemers werden ook bedreigd, bestolen, beschoten en er was een aanzienlijke mijnendreiging. De kapiteins Dirk Achterberg en Tom Giesbers ondervonden dat tijdens een patrouille in Kroatië. ‘Ik zie een draad over de weg… sta vol op de rem… maar het is al te laat’, vertelt Giesbers in het proefschrift. ‘Ik rijd dwars door de gespannen kabel die is verbonden met een explosief. Op het moment dat ik de draad raak, klinkt er een oorverdovende knal. De Claymore-mijn komt ongenadig hard tot ontploffing…’
Zestien scherven in het hoofd
Na de klap blijkt Giesbers ongedeerd te zijn. Achterberg is echter zwaargewond, maar overleeft. ‘Ik had vijfentwintig scherven in mijn schouder en zestien in mijn hoofd’, zegt hij 25 jaar later tegen Landstra.
Een van de stellingen in het proefschrift is dat de waarnemers excuses verdienen van de Nederlandse overheid omdat ‘deze onzorgvuldig heeft gehandeld bij het beoordelen van de risico’s’ die ze liepen. ‘Algemene excuses zijn lastig’, stelt Landstra. ‘Want lang niet alle waarnemers hadden het even zwaar. De Nederlands overheid heeft echter wel steken laten vallen. Op het moment dat onbewapende mensen gegijzeld en met de dood bedreigd worden, dan moet je daar meer aandacht aan besteden dan is gebeurd. De focus lag op Dutchbat. Die militairen verdienen uiteraard veel aandacht, maar de club waarnemers ook.’
Het is prima dat Nederland waarnemers stuurt, maar wel naar plekken waar ze de ruimte krijgen om te functioneren, concludeert de promovendus. ‘De regering had ook eerder de waarnemers kunnen terugtrekken. Dat was rigoureus geweest, maar had zeker overwogen moeten worden. Dat is niet gebeurd, en dat is een ernstige tekortkoming.’
Dion Landstra, Informatiemakelaar en schietschijf. Promotie is op 28 september. De handelseditie verschijnt medio oktober bij Boom geschiedenis.
In 2015 maakte Landstra deel uit van de VN-vredesmissie in Mali. ‘We zaten in Camp Castor in de buurt van de stad Gao. Ik was toen nog kapitein en ging op uitzending als operational war diarist: de persoon die het besluitvormingsproces van de commandanten van Nederlandse eenheden vastlegt. Dat gebeurt om achteraf altijd te kunnen laten zien welke beslissingen op welk moment zijn genomen.
‘Het kamp werd soms met raketten beschoten. De groepen die op ons vuurden hadden echter geen erg geavanceerde wapens. Raketten werden op een stapel boomstammen gelegd om een bepaalde hoek te kunnen maken: niet erg accuraat dus. Maar toch, ook al kwamen ze een paar honderd meter verder terecht: het is een harde knal en geeft een flinke stofwolk. Dat maakt toch indruk.
‘We hadden daar een aantal Apache-gevechtshelikopters, onder meer als bescherming voor de inlichtingencompagnie en de special forces. Hoewel ze werden ingezet om inlichtingen te vergaren was het daarnaast ook de bedoeling dat de missie niet te licht bewapend moest zijn. Dit was onder meer een erfenis van de ervaringen in voormalig Joegoslavië. Met Apaches heb je natuurlijk behoorlijk wat slagkracht.
‘Heel ingrijpend was dat in maart 2015, vlak voordat ik naar Mali vertrok, een Apache was neergestort door een defect. De twee bemanningsleden kwamen daarbij om het leven. Toen ik in Gao aankwam, voelde ik daar de gevolgen nog van in het kamp. Dat had een enorme impact.’