Onder een waterig zonnetje duwt Pieter Jan de Keyser (64) zijn vissersbootje over het modderige gras de sloot van Polderpark Cronesteyn in. De aluminium roeiboot – iets groter dan een badkuip – schommelt vervaarlijk wanneer hij erin stapt. Maar De Keyser is geoefend: de sokken in zijn kaplaarzen blijven droog. Even afduwen met zijn roeispaan en hij is op weg naar zijn eerste fuik.
De Keyser is kreeftenvisser, de enige in Leiden. Een reorganisatie kostte hem zijn baan als jurist personeelszaken bij Defensie. ‘Op een gegeven moment had ik geen sollicitatieplicht meer. Ik had mijn huis en mijn bootje al opgeknapt, dus wat moet je dan?’ Op televisie zag hij een natuurprogramma over de Amerikaanse rivierkreeft. ‘Wat me daarvan bijbleef, was dat het er erg veel waren en dat dat leidde tot schade aan de walkanten en de biostructuur. En de overheid deed niks.’
Zijn oplossing? Dan maar zelf zo veel mogelijk kreeften uit de sloot vissen, die hij verkoopt aan restaurants en vishandels in de omgeving. De Keyser heeft korven in Oud Ade en Rijpwetering, en – sinds hij in september een vergunning heeft om in Leiden te vissen – ook in Cronesteyn. ‘Vorig jaar was in het nieuws dat hier een enorme karpersterfte was, die door rivierkreeften zou kunnen komen. Toen heeft de gemeente een proefvisserij uitgevoerd, om te kijken hoeveel het er eigenlijk waren. Nou, dat waren er best wel veel.’ Hij doet zijn best dat te veranderen: elke week vangt hij hier zo’n 13 kilo. ‘En per kilo zijn het zo’n 25 kreeftjes.’
Ook het waterschap vindt dat er nu echt te veel kreeften zijn. ‘Het gaat soms om honderden kilo’s per hectare’, vertelt Lucienne Vuister, adviseur waterkwaliteit en ecologie bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. ‘Ze knippen de waterplanten af, ze maken het water troebel en graven holletjes in de oevers. Die oevers worden dan instabiel en dan moet je weer eerder baggeren.’
Het waterschap zoekt daarvoor een nieuwe oplossing: minder maaien en de oevers aanpassen. ‘Wegvangen lijkt de meest voor de hand liggende optie’, vertelt Vuister. ‘Maar kreeften leggen heel veel eieren. Voor je met je ogen knippert, zijn er weer net zo veel als eerst. Het is meer afromen dan wegvissen.’
Volgens De Keyser heeft zijn werk wel degelijk effect. ‘In de grote wateren zijn het er inderdaad veel te veel. Maar in een kleinere sloot in Rijpwetering heb ik een tijdje terug twee jaar gevist. Toen ik daar begon, had ik in mijn korven zo’n acht beesten en dat waren er uiteindelijk nog maar twee. Na twee jaar pauze waren het er alweer vier, maar binnen de kortste keren had ik weer lege korven.’
Natuurvriendelijke oevers
Het waterschap wil liever de natuur het werk laten doen. Strak onderhouden slootkanten en overbemesting hebben de kreeften de afgelopen jaren namelijk in de kaart gespeeld. Vuister: ‘Onderwaterbioloog Bram Koese, van Naturalis, heeft een paar jaar terug een artikel geschreven waarin hij zegt dat een natuurlijke inrichting van het watersysteem kan zorgen voor een nieuw evenwicht waarin roofvissen en vogels de hoeveelheid kreeften verminderen. Dat we ze blijven houden, daar is iedereen het wel over eens. Maar we willen toe naar een situatie waarin ze minder overlast geven.’
‘Rivierkreeften graven zich in in de oevers’, legt Wouter Moerland, beleidsadviseur stadsecologie van de gemeente Leiden, uit. ‘Steil en kaal is makkelijk graven. Dus hoe natuurlijker de oever, met waterplanten die stevige wortels hebben, hoe onvriendelijker voor kreeften.’
Die theorie gaat de gemeente nu testen in de praktijk, zegt Moerland. ‘Er stonden al natuurvriendelijke oevers en andere vernieuwingen in Cronesteyn gepland, maar nu kunnen we met het waterschap onderzoeken wat het met de aantallen kreeften doet. We hebben al een nulmeting gedaan en nu zoeken we een bureau dat dat onderzoek echt wetenschappelijk kan maken. Het moet wel statistisch goed zijn en herhaalbaar.’ De resultaten zijn er hopelijk over drie jaar.

De Leidse hogeschool en de universiteit hebben net een studie afgerond naar de rode Amerikaanse rivierkreeft. Onderzoekers Krijn Trimbos en Maarten Schrama hielden zich bezig met de effecten van de beestjes op de biodiversiteit. Hun artikel ligt ter beoordeling bij een wetenschappelijk tijdschrift.
‘Rivierkreeften hebben een slechte naam, want ze worden veel gevonden in ecologische systemen die onder druk staan’, zegt Trimbos. ‘Wij wilden weten of dat wel terecht is. We hebben in ons living lab allemaal slootjes naast elkaar gevuld met kreeften en meststoffen, met een van de twee en helemaal zonder. Gedurende zes maanden keken we wat het effect hiervan was op de biodiversiteit. Het resultaat was verrassend: we zagen helemaal geen effect van de kreeften. De kunstmest had juist wel een grote invloed. Op korte termijn kun je je dus misschien beter daarop richten als je de biodiversiteit wilt helpen.’
Trimbos plaatst wel een paar kanttekeningen: ‘Ons onderzoek liep maar een half jaar, dus we weten niet wat er na langere tijd gebeurt. En in onze opstelling kon de populatie niet groeien en konden de kreeften niet graven. Dat zijn dingen die lastig te onderzoeken zijn in een testopstelling, maar ze zijn voor een waterschap waarschijnlijk wel relevant.’
Vuister vult aan: ‘In laboratoriumonderzoek, bijvoorbeeld in kokers met waterplanten, bodem en kreeften, worden er al best snel effecten gemeten. Maar het klopt ook dat de verbanden zeker niet altijd rechtlijnig zijn. Bij een onderzoek van de gemeenschappelijke waterschappen zagen we plekken met veel kreeften waar de waterkwaliteit heel slecht is, maar ook plekken met weinig effect. Dat past dus wel bij de resultaten van het living lab: je kunt kreeften hebben, maar toch een goede waterkwaliteit.’
Doorvissen
Peter Lindenburg, lector metabolomics aan de Hogeschool Leiden en initiatiefnemer van het onderzoeksproject met de universiteit: ‘Ik denk dat de waterschappen erg balen dat die beesten gaten graven in de oever, maar op basis van onze resultaten valt niet uit te sluiten dat in een verder gezonde sloot die kreeften helemaal niet in deze aantallen op zouden duiken.’
En wat als vangen toch de beste maatregel is? Vuister: ‘Zelfs al zou het een perfecte maatregel zijn, dan is het nog echt de vraag wie dat moet organiseren. Eigenlijk ligt de beheersing van rivierkreeften bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dus wij zullen niet als waterschap besluiten dat wij het eens even gaan oplossen.’
De Keyser blijft ondertussen doorvissen. Hij schudt tevreden een korf leeg - ‘Dertien!’ - en laat die opnieuw in het water zakken.
‘Ik ben van negen tot zes bezig, en dan ’s avonds nog met de administratie. Vijf dagen per week, soms nog een zesde, maar het is mooi werk. Alles wordt nu op de beroepsvissers gegooid. Wij moeten vreselijk ons best doen om aan alle normen te voldoen. Het zou goed zijn als anderen dit ook zouden kunnen.’
Grijnzend: ‘Maar niet in mijn viswater.’
‘Je moet de hotspots ontdekken’, zegt kreeftenvisser De Keyser. ‘Bij een boer in Rijpwetering blijf ik ze maar vangen. Ik heb daar wel vijftig korven liggen. Dat zijn oppervlaktes waar je van versteld staat. Die boer zelf heeft er niet zo veel mee. Hij heeft ze geproefd, maar bleef toch liever bij hamburgers.’
Wat is het geheim? ‘Men heeft weleens bedacht dat die beesten een bepaald stofje afgeven, feromonen, en dat we op die manier kunnen berekenen hoe veel kreeften op een bepaalde plek zitten. Ze zijn toen wel bij mij monsters komen nemen, maar tot nu toe hebben ze die stofjes niet gevonden.’
Peter Lindenburg deed onderzoek naar deze feromonen. ‘Ik ben er haast van overtuigd dat die stoffen bestaan. Die kreeften leven in de modder en moeten elkaar toch vinden. Chemische stoffen liggen dan voor de hand. Ook sommige kreeftenvissers die ik sprak, gebruiken met dit idee vrouwtjeskreeften als aas.’
Vooralsnog is zijn zoektocht zonder succes. ‘In zo’n aquarium zitten behalve de kreeften ook algen, voedsel en allerlei afvalstoffen. Een chemisch soepje, waar we in moesten zoeken. We hebben veel stoffen kunnen meten, maar een feromoon hebben we helaas nog niet gevonden.’