Wetenschap
Bestemming: Bilderdijk
Tussen 1760 en 1860 bloeiden de letteren in het ‘Bataafsche Athene’. Rick Honings promoveerde op de Leidse schrijversscène uit die tijd. Mare wandelde met hem langs de belangrijkste literaire hotspots.
Vincent Bongers
woensdag 5 oktober 2011

Rapenburg 37

Wie hier tussen 1817 en 1823 door de ramen had gekeken, had wellicht iemand rond zien lopen in nachthemd, zonder onderbroek. Dat was dan schrijver en dichter Willem Bilderdijk. ‘Hij gaf college aan huis, omdat hij er vanwege zijn karakter niet in slaagde een professoraat te bemachtigen’, zegt Rick Honings, die een proefschrift schreef over een eeuw literair leven in Leiden.

Alleen al met zijn uiterlijk baarde Bilderdijk opzien. ‘Hij liep in 1820 nog rond in 18e-eeuwse kledij; compleet met pruik, strikschoenen en punthoed,’ aldus Honings. ‘Bilderdijks hoofd was vaak omzwachteld met een Turkse wrongel. In deze tulband had hij een verhit schoteltje gestopt tegen de hoofdpijn die hem vaak kwelde. Maar wellicht wilde hij er ook uitzien als een oosterse dichter.’

Toch gold Bilderdijk als de grootste dichter van zijn tijd. ‘Soms declameerde hij de hele nacht dichtregels. Het leek dan wel alsof hij in trance was. Deze opborrelende verzen werden dan door zijn vrouw opgeschreven.’

Verder was Bilderdijk een Oranjegezinde reactionair die met iedereen ruzie maakte over van alles en nog wat. Legendarisch was zijn vijandschap met Mathijs Siegenbeek, in 1797 de eerste hoogleraar Nederlandse Letterkunde aan de Leidse universiteit. Bilderdijk speelde in deze strijd stevig op de persoon. ‘Hij schreef dan bijvoorbeeld dat het eigenlijk niet de moeite was om “als Hercules zijn knots op te pakken en het vliegje Siegenbeek te pletten.”’ Toen Bilderdijk in 1831 overleed, vierde Siegenbeek zelfs een feestje.

In de periode van 1760-1860 bloeiden de letteren in het ‘Bataafsche Athene’ ondanks de economische neergang die de stad meemaakte. Honings onderzocht de grote verscheidenheid aan genootschappen, sociëteiten en boekhandels die de stad rijk was, en hoe de grote maatschappelijke veranderingen en de literatuur elkaar beïnvloedden.

Het waren woelige tijden. Eind achttiende eeuw stonden patriotten en Oranjegezinden elkaar naar het leven. Toen bezetten de Fransen Nederland. Vervolgens werd Willem I koning der Nederlanden. Al snel raakte een deel van zijn koninkrijk weer kwijt toen de Belgen in 1830 succesvol in opstand kwamen.

Wandelend over het Rapenburg volgen de monumentale adressen elkaar in een snel tempo op. Honings vertelt over de wisselwerking tussen schrijvers en samenleving. Bij exclusieve genootschappen als De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en de Kunst wordt door Arbeid Verkreegen werd eind 18e eeuw heftig gediscussieerd over hoe literatuur en poëzie moest worden bedreven.

De veelal anonieme Leidse literatoren sloegen daar elkaar om de oren met valse biografieën en hekeldichten. De genootschappen probeerden de creativiteit te stimuleren. ‘Dichters en schrijvers konden erepenningen winnen door mee te doen aan prijsvragen. Inzendingen werden door de leden van commentaar voorzien.’ Zelfs een eigenwijs iemand als Bilderdijk speelde het genootschappenspel mee. Hij maakte juist naam door gedichten en verhandelingen in te zenden. ‘Pas toen hij eenmaal als dichter zijn naam had gevestigd, weigerde hij zijn verzen nog te laten “beschaven.”’

Rapenburg 65

Hier schreef Johannes Kneppelhout alias Klikspaan zijn beroemde Studentenschetsen. Op humoristische wijze nam hij zijn tijdgenoten te grazen: nachtbrakers, klaplopers, maar ook pedellen en hospita’s.

Nieuwstraat 4

In het Heerenlogement werd in 1833 studentengezelschap De Rederijkers Kamer voor uiterlijke Welsprekendheid opgericht. Tegenstanders noemde deze vereniging smalend de Romantische Club. Camera Obscura-schrijver Nicolaas Beets en Kneppelhout waren lid. In geleerde kringen keek men neer op de studenten die dweepten met Victor Hugo en Lord Byron.

Ondanks deze kritiek floreerde De Romantische Club. Al flonkerde haar ster maar kort: leden trokken zich terug of verloren hun romantische veren. In 1837, na vijftig jaar, is het voorbij.

Steenschuur

Eerder in de eeuw speelde de letteren in Leiden wel weer een gedienstige rol. Op 12 januari 1807 ontplofte hier een kruitschip dat was aangemeerd aan de kade. De 37.000 pond buskruit blies een groot gedeelte van het centrum weg. Er vielen 161 doden en 2000 gewonden.

‘Je ziet nu het Van der Werfpark liggen maar vroeger liep hier het Rapenburg met behuizing gewoon verder’, zegt Honings. ‘In het getroffen stadsdeel woonden veel geleerden en cultureel actieve Leidenaren.’

De Maatschappij verloor bijvoorbeeld twee leden: Johan Luzac en Adriaan Kluit. Het lichaam van Luzac, die op het moment van de explosie over het Rapenburg wandelde, werd in tweeën gereten. Hij kon alleen op basis van zijn gouden horloge en zijn bril geïdentificeerd worden.

Bilderdijk doneerde de opbrengst van de verkoop van een van zijn dichtwerken. De bundel bracht 1400 gulden op. ‘En dat terwijl Bilderdijk vrijwel altijd geldproblemen had.’

(TEKENING Johannes Le Francq van Berkhey)

Doezastraat 1

Naast het Van der Werfpark, woonde de wetenschapper en dichter Johannes Le Francq van Berkhey. ‘Hij was een beetje de Theo van Gogh van zijn tijd. Hij was dik, had een woeste uitstraling en hield geen enkele rekening met de regels van de deftige genootschappen.’ Hij was ook een echt Oranje-aanhanger en tijdens patriottentijd kreeg hij het zwaar te verduren. Hij werd bedreigd, bespuwd en zwart gemaakt. Dat laatste letterlijk: de ramen van zijn huis werden met teer besmeurd.

Toen het kruitschip explodeerde zakte hij met bureau en al door de vloer en kwam een verdieping lager terecht. Hij was al tachtig maar overleefde de klap. Zijn huis werd weer opgebouwd.

In de entree van het huidige pand aan de Doezastraat uit 1908 zijn gedenkstenen met dichtwerk van Berkhey aangebracht, waarin hij Lodewijk Napoleon roemt. De vorst reisde onmiddellijk naar Leiden om troost te bieden aan de getroffen stad. ‘Een geslaagde pr-actie van de koning die later door veel leiders is overgenomen’, zegt Honings.

Berkhey zag zichzelf als volksdichter en zette zijn werk in om invloed uit te oefenen op beleid. Een van de weinige gebouwen die nog overeind stond in het rampgebied, was de Saaihal, de plek waar wol gekeurd en gemerkt werd. De hal heeft een toren. Berkhey wilde dat de Saaihal omgedoopt werd tot een kerk ter ere van Lodewijk. ‘Hij schreef een gedicht uit het perspectief van de toren. Toen de Saaihal daadwerkelijk de Lodewijkkerk werd, liet hij de toren een dankwoord spreken.’

Hogewoerd 65

Francois Haverschmidt alias Piet Paaltjens woonde hier tijdens zijn studie theologie. Hij was preses van Minerva en publiceerde buiten de genootschappen om. ‘Die waren in deze periode, de tweede helft van de 19e eeuw, al veel invloed kwijt.’

Haverschmidt schreef zijn eerste gedichten, die later verzameld werden in Snikken en Grimlachjes, in de Studenten-almanak. ‘Deze verscheen jaarlijks en was een kweekvijver voor talent.’ Beets en Haverschmidt waren ook redacteur van de almanak. ‘Een der eervolste betrekkingen bij de Studentenwereld’, schrijft Beets over die rol.

Haverschmidt vertrok in 1858 uit Leiden. Hij werd dominee in het Friese plaatsje Foudgum.

‘Ik ben daar wel eens geweest’, zegt Honings. ‘Er staan iets van vijfentwintig huizen. Het moet een groot contrast zijn geweest met Leiden en Minerva.’ Haverschmidts leven na Leiden had inderdaad een tragisch verloop. Hij pleegde uiteindelijk in 1894 zelfmoord in Schiedam.

Door Vincent Bongers

Rick Honings, Geleerdheids zetel, Hollands roem! Het literaire leven in Leiden 1760-1860. Promotie was 5 oktober