
De zomer zweette vertrouwelijk zijn laatste warmte uit, terwijl ik afsukkelend met mijn lichtrode strandneus stout in de lucht zijn zouten zegen over mijn rug voelde glijden en de bijzondere opdracht van mijn psycholoog kinwrijvend overpeinsde. Ze had er ondeugend bij geglimacht toen ze me licht meisjesachtig maar met de charme van uitgeleefde vrouwelijkheid enig ‘huiswerk’ had toebedeeld.
De zwerm kolibries op haar witte zomerjurk scheen op dat ogenblik pardoes naar binnen te glippen en haar zwaarbevochten uitdijing zo liefkozend te kietelen dat ze voor even geen mevrouw Welgraven meer was, maar gewoon Bobby. Ik prees mezelf gelukkig getuige te mogen zijn van zo’n kortstondige gedaanteverandering waarbij de dorstige stralen van een heel vroeger leven in een lichtflits de oude huid doorpriemen, maar lang kon ik bij zo’n zoet vergezicht niet verwijlen of ze sprak me jufferig toe.
‘Henrik, snap je het? Je moet deze week minstens één voorbeeld noteren van een moment waarop je je grenzen stelt aan anderen. En het maakt niet uit naar wie precies. Dat mag je moeder zijn of een huisgenoot, maar ook gewoon de conducteur of een straatverkoper, begrepen?’
Ik knikte afwezig van ‘ja’ en schudde nog dolend in mijn dagdromen haar slanke hand. Hierna had ik met mijn energieke kunstvriendin C. op een trendy ligbedterras afgesproken, waarbij mijn melkflesmombakkes voorzeker in een coma aan melanine zou verzuipen.
Daarom wilde ik bedekt wat factor 50 over mijn facie smeren, toen C. net aan kwam dartelen.
‘Hey Labino, vergeet je tomatenneus niet haha!’
‘Is dit een grens?’ schoot er onmiddellijk door me heen. En wat moet ik eigenlijk doen als ik een grens aangeef? ‘Ho!’ roepen? Een lijn door de lucht trekken? Wilders nadoen? Ik had werkelijk geen flauw benul, maar daar maalde C. geen seconde over.
Ze stak driftig van wal over haar crazy summer en vertelde me dat Lowlands alleen te overleven was met blikjes AH-knakworst en Alpine partyplugs, dat de KitKatClub in Berlijn by far de grootste psychodome was waar je geheugen zichzelf vergeet, dat het theaterfestival Parade een incestueuze slangenkuil was van like-likkende toneeltrutjes, dat ze een waanzinnige DM kreeg van een actrice die op doorbreken stond, dat ze zich feministisch inconsequent voelde naar een haarkleurverandering voor een kwarrel en by the way dat haar beeldende kunstproject de Schaamstreek was geaccepteerd – ‘echt wauwieleuk!’ – omdat de illustraties van vrouwelijke vingerafdrukken in ejaculerende mannenlichamen een queer-empowering antidote vormen waarin zich een seksuele machtsomwenteling manifesteert, en zo zwetste ze onze hele afspraak ongestoord door.
Bij deze sensationele vakantiemonoloog van C. had ik die middag vast mijn grenzen moeten stellen, quasi-lacherig met een ironische ondertoon iets moeten zeggen als: ‘En hoe was mijn vakantie?’
Maar ik vertikte het. Dat hele grenshuiswerk beviel me niet. Ik wil mezelf niet als een pafferige Orbán zien die continu bezig is zijn grenzen af te bakenen en iedereen af te stoten die ook maar met z’n kleine teen over een conventioneel stippellijntje treedt.
Bah, wat een misselijk mensbeeld schuilt hieronder zeg, een neoliberale herinstallatie van een hebzuchtig maakbaarheidsideaal waarmee ik als een staat in het klein, mijn eigen soeverein, de ganse wereld reduceer tot mijn grillige liever-niet-lijntjes die we bij gebrek aan elke andere zekerheid in het leven maar ‘grenzen’ noemen om nog enigszins de illusie van controle te koesteren in de beroerde baaierd van dit grote Niets.
Bij mijn volgende behandelsessie zou ik mevrouw Welgraven eens onverbloemd deze waarheid toewerpen. Das pas een grens!
Misschien zou ze bij zo’n originele invulling van haar huiswerkopdracht opnieuw als een Bobby oplichten. Misschien zou de zomer langzaam in haar broeierige kantoor uitsterven als een smachtende smeulbrand. Misschien zou ik C. het volgende portret in de Schaamstreek kunnen schenken. Want op de grens van het verlangen, is iedereen een vluchteling.
Henrik Laban is docent Nederlands en volgt de lerarenmaster