Ik was nogal jong, dom, naïef en vooral angstig voor zo’n fenomeen als een ‘studentenhuis’, waar je hutjemutje op elkaar zit tussen de gore borden van twee jaar terug, opgedroogde barfjes en ja, hoe zal ik het zeggen: situaties.
Zo heb ik ooit het morbide verhaal gehoord dat een paar huisgenoten erachter kwamen dat de waterkoker het niet helemaal lekker meer deed. Het water had een penetrant geurtje en warm worden duurde ook nogal lang. Na wat verdere wetenschappelijke inspecties bleek dat er een inmiddels overleden rat rigor mortis onderaan de kelk zat.
Kijk, zo’n verhaal schrikt je als studentje af.
Nu ik al weer lang genoeg in Leiden woon, weet ik dat de meeste horrorscenario’s net even wat minder waar zijn dan ik eerst vreesde.
Het is eigenlijk best gezellig in een studentenhuis. Sterker nog: het samenwonen kan kosmische proporties aannemen. Aan elk hoekje van elke kamer zit wel een verborgen herinnering of vergeten betekenis.
Een studentenhuis wordt immers van generatie op generatie overgedragen. In menig pand zie je dan ook foto’s van de bewoners in een samenstelling die al een eeuw achter je ligt. Dat roept een weemoed op die je moeilijk onder woorden kan brengen. Je wilde erbij zijn, want dit huis had voor hen dezelfde warme, kosmische betekenis als een baby die niet verder kan denken dan zijn kribbetje waarboven plastic planeetjes roteren (geen toeval). Je vereenzelvigt waar je slaapt met een afgezonderde wereld.
Onlangs heb ik daar een mooi boek over gelezen, namelijk The Poetics of Space van de Franse filosoof Gaston Bachelard. Het huis is veel meer dan een puur geografische ruimte. Het huis huist namelijk de vele herinneringen en de vele poëtische eigenaardigheden die zich geleidelijkerwijs voordoen.
Een voorbeeld is dat je als kind op basis van trapgeluiden weet wie van je ouders er op de treden loopt. Rationeel gezien is dat een merkwaardig fenomeen. Als bewoner ben je ergens eerder een dichter met de neus in een verzameld werk dan een blokje dat netjes in een doosje past.
Het treurige aan de huidige wooncrisis is dat het huis weer wordt gereduceerd tot een vergaarbak van ‘woonunits’, beleidsdoelen, muren en bestemmingsplannen. Alsof er niets anders aan te pas komt. Gezien het feit dat elk studentenhuis in Leiden een zekere microkosmos is, is het des te treuriger dat ook bij de bespreking van de dreigende sluiting van vijftig studentenhuizen dit aspect nooit aan bod komt. De gemeente heeft zo zijn redenen (huisjesmelkers aanpakken), maar hierdoor komen er honderden studenten op straat te staan.
Daarmee worden ook nog eens broedvijvers van vertrouwen, samenhang en een gemeenschappelijk ervaring tenietgedaan. De aanleidingen tot poëtisch gemijmer over het gezamenlijke huis worden hiermee rücksichtslos uitgewist, alsof het collectief nooit bestaan heeft.
Iedereen die ergens prettig gewoond heeft, weet dat een huis meer is dan een bouwplan in blauwdruk. Er gaat dus meer verloren dan het op het eerste gezicht lijkt.
Olaf Leeuwis is student International Relations