Columns & opinie
Psychisch leed is een statussymbool geworden
Meer dan ooit koketteren studenten met hun mentale problemen, merkt Lieve Heijnen. Deze generatie exploiteert haar (zelf)diagnose als verheffend identiteitskenmerk: ik ben getergd, dus ik mag er zijn.
Gastschrijver
donderdag 24 november 2022
Illustratie Silas

‘U kunt het lijden niet in een doel veranderen. Het lijden is, en kan derhalve onmogelijk een doel worden’, schreef de Franse auteur Michel Houellebecq in 1991. Maar het onmogelijke gebeurt toch. Het Lijden is – zeker voor onze generatie – een doel geworden, waarbij we vooral niet vergeten de ander eraan te herinneren dat we er maar druk mee zijn. Ik dacht dat de secularisering dit gedoe een halt had toegeroepen, maar niets blijkt minder waar.

We worden steeds gevoeliger. Tijdens de Well-being Week konden gestreste studenten in het peperdure Mindfulnest bijkomen van de prikkels van alledag, en in de wandelgangen van het Lipsius valt het woord ‘trauma’ steeds vaker, zonder dat daar een diagnosticerend psycholoog aan te pas is gekomen.

Leven is geen ponykamp

We worden echter niet alleen steeds gevoeliger, er wordt ook toenemend ruimte genomen voor het etaleren van die gevoeligheid. The power of vulnerability.

Enerzijds moeten we altijd maar gelukkig lijken: goede studieresultaten behalen, spannende reizen maken en afgetrainde lichamen tonen. Anderzijds koketteren we meer dan ooit met ons ongeluk.

In mijn omgeving zegt vrijwel iedereen te worstelen. Met bindingsangst. Of daddy issues. Of een bijna-burn-out, waarvan een bevriende geneesko heeft gezegd ‘dat het echt heel serieus moet worden genomen’. Na zo’n spreekbeurt is dan altijd ruimte om instemmend te knikken of verbaal onvrede te uiten jegens (ex-)partners, ouders of docenten, die moeten dienen als zondebok voor het bestaande onvermogen om te gaan met het feit dat het leven nu eenmaal geen ponykamp is.

'Een medestudent vond het jammer dat hij "niks ergs had"'

Onlangs vertrouwde een medestudent me toe dat hij het zo jammer vond dat hij ‘niks ergs had’. Hij kon niet meepraten over een afwezige vader, alcoholistische moeder of overspelige geliefde, en bijbehorende verlatingsangst, manische episodes of intermenselijk wantrouwen. Hij voelde zich minder waard dan zij die dat allemaal wél hadden.

Het lijden is een statussymbool geworden; ik heb geleden, dus ik mag meepraten, ik begrijp de ander en mij neem je serieus. De toegekende diagnose – of vaker nog: de zelfdiagnose – wordt geëxploiteerd als verheffend identiteitskenmerk. Ik ben getergd, dus ik ben. Of eerder: ik ben getergd, dus ik mag er zijn.

Ik ben getergd

Dit geldt zeker voor studenten: millennials en gen Z’ers die nog middelen moeten aangrijpen om hun volwassenheid bevestigd te zien. De apotheose van het psych-gesprek is dan ook het stereotiepe ‘maar-ik-ben-er-sterker-uitgekomen’. Overigens een farce, want zeg maar eens ‘what doesn’t kill you makes you stronger’ tegen de veteraan die niet meer naar openbare plekken durft, of de jonge vader die weet dat met elke depressie de kans op terugkeer met een vijfde toeneemt.

Beste lezer, let tot slot nog even op: vóór u een stoornis kiest uit de catalogus van de DSM, moet u weten dat niet elk psychisch probleem dezelfde verheffende werking kent. De eetbuistoornis bijvoorbeeld, of de gameverslaving, raad ik u af. Het is niet sexy om in pyjamabroek League of Legends te spelen met in de ene hand de console en in de andere een magnetronzak popcorn. Nee, kiest u eerder voor Asperger (succesvol!), bipolaire stoornis (spannend!), of anorexia (perfectionist!). Of het summum: wees een HSP, een Highly Sensitive Person, dan combineert u uw vers aangemeten psychische probleem met de pretentie van het zijn van een empathisch – en dus goed – mens.

Lieve Heijnen is masterstudent taalbeheersing