Columns & opinie
‘Ik schaam me voor Suriname’, zucht mijn maatje Latoya
Latoya en ik werden als oudere en student gekoppeld in een project tegen eenzaamheid. We zagen elkaar wekelijks, totdat zij plots officieel kwetsbaar was en mijn bezoek niet-vitaal.
Ivo Verseput
dinsdag 2 juni 2020

Mijn maatje was tijdens ons weerzien een stuk onrustiger dan ik van haar gewend ben. We eten ijs op een bankje en ze licht me driftig in over de politieke situatie van Suriname.

‘Bussen vol Haïtianen zijn komen stemmen’, zegt ze over de chaotisch verlopen verkiezingen van vorige week. ‘Ze stonden ingeschreven op adressen van huizen die ze niet bewoonden.’ Onder haar hoed en enorme zonnebril zie ik haar mond druk bewegen.

Bijna zestig jaar geleden kwam Latoya naar Nederland. Ze kende hier niemand en woonde daarom al vanaf haar zestiende op kamers. Toen ze als jonge vrouw met vakantie was in haar thuisstad Paramaribo, leerde ze een knappe jongen kennen. Van kletsen kwam dansen en van dansen de rest. Dat was niet veel – ‘erop-erin-eruit-eraf’, zoals zij zelf altijd zegt – maar toch genoeg voor een baby.

Bijkomend huwelijk hield net geen jaar stand, aan mannen begon ze daarna niet meer. Tot aan haar pensioen verzorgde ze bejaarden aan huis.

Zij en ik werden als oudere en student gekoppeld in een project tegen eenzaamheid en zagen elkaar wekelijks, totdat zij plots officieel kwetsbaar was en mijn bezoek niet-vitaal.

‘Wel geteld, niet geteld, hertellen... Het maakt mij allemaal niets meer uit’

Het ergste vindt ze nog dat Bouterse zijn verlies niet accepteert, terwijl hij Suriname gedurende de afgelopen 10 jaar naar de financiële afgrond leidde. De president weigert vooralsnog de verkiezingsuitslag te erkennen.

‘Wel geteld, niet geteld, hertellen’, zegt ze over de stemmen die hem een zware nederlaag toebrachten. ‘Het maakt mij allemaal niets meer uit.’ De bolletjes in haar bakje smelten steeds sneller. ‘President van de gevangenis kan hij nu worden.’

Leunend tegen een bushokje trekt een vrouw haar mondkapje tot onder haar kin om een sigaret te kunnen roken. Om haar heen staat moegewinkeld publiek.

‘Mijn neef is al een halfjaar met pensioen, maar heeft nog geen dollar gezien. Er zit geen staafje goud meer in de staatskas. Allemaal wanbeleid, Bouterse gaf toiletjuffrouwen nog een hoge overheidsfunctie.’ Latoya schudt haar hoofd. ‘Ik schaam me voor Suriname’, dicht ze onbewust.

In stilte lepelen we ons laatste ijs naar binnen. Als ik troostend vraag of ik haar boodschappentas naar huis zal dragen, draaien hoed en bril ineens mijn kant op. ‘Niet zo gek doen hoor. Straks denken ze nog dat je m’n James bent.’

 

Ivo Verseput studeert geschiedenis