Columns & opinie
Waarom je als minister niet moet willen muggenziften
Zo'n opening van het academisch jaar, hoe pak je dat aan als, zeg, minister van Onderwijs?
Frank Provoost
woensdag 4 september 2019
Illustratie: Silas.nl

Laten we een gedachtenexperiment doen.

Stel je bent een bewindspersoon, laten we zeggen minister van... Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Op een dag word je uitgenodigd om te speechen bij de opening van een nieuw academisch jaar bij de oudste universiteit van het land. Een thuiswedstrijdje, want je hebt er zelf gestudeerd. Extra bonus: je eigen politieke partij doet zich al sinds 1966 voor als Het Ultieme Knuffelgezelschap Ter Bevordering Van Onderwijs En Wetenschap.

Appeltje-eitje toch? Wait for it.

Want stel dat je even daarvoor uitgerekend de brede universiteiten zoals je oude alma mater te grazen hebt genomen met nieuwe beleidsplannen: de sociale en geesteswetenschappen moeten een flink deel van hun budget afstaan aan technische studies. De rector met wie je straks staat te speechen heeft je partijleider in de ochtendkrant briesend een ‘snotaap’ genoemd om vervolgens te treuren dat ‘de relatie tussen het ministerie en de academie nog nooit zo slecht is geweest’.

Best lastig? We schalen nog één niveautje op.

Want stel nou dat een groep toch al pissige wetenschappers jouw komst heeft aangegrepen om op een steenworp afstand een landelijke demonstratie te houden. Jouw plannen hebben hun protest extra momentum gegeven: waar brave academici doorgaans vonden dat zoiets niet heurde, hebben zich nu zelfs bestuurders bij de betogers aangesloten. Vanaf je kansel in de Pieterskerk kun je ze buiten horen schreeuwen.

Nog meer onheil?

Jazeker, want toen de Tweede Kamer over je besluit begon te sputteren, heb je ze het bos ingestuurd met een schimmige grafiek vol rooskleurige getallen, waarvan je hoopte dat niemand die zou narekenen. Toen de gezamenlijke universiteiten dat alsnog deden, bleken de cijfers heel wat minder florissant te zijn.

Kortom: je gezellige-gouwe-ouwe-academiestadje begint steeds meer op Het Hol Van De Leeuw te lijken.

Optie 4 - Je zegt tegen een volle Pieterskerk: ‘U moet vooral niet alles geloven wat in de krant staat’

Klaar voor de test? Komt-ie!

De vraag is uiteraard: wat doe je?

1) Je geeft een speech vol lelijk jargon (‘lumpsum’, ‘zachte landing’, ‘constructief gesprek’), ondoorgrondelijke incrowd-verwijzingen (‘Zakaria’, ‘SSH-beraad’, ‘de Tsjechische econoom Tomas Sedlaçek’) en tenenkrommende dooddoeners (‘De Pieterskerk staat hier al een tijdje. Het bouwwerk oogt en voelt vrij definitief. Gelukkig maar.’)

2) Je doet vage toezeggingen dat het stelsel op de schop moet zonder daadwerkelijk uit te leggen hoe. ‘U begrijpt dat ik hier niet vooruit mag lopen op Prinsjesdag.’

3) Je noemt de overheveling van alfa- en gammageld naar de bèta’s ‘een spoedreparatie’ in de categorie ‘boom op het spoor, gat in de weg: zelden fraai, maar daarom niet minder nodig’.

4) Je zegt tegen een volle kerk: ‘U moet vooral niet alles geloven wat in de krant staat.’

5) Je geeft dezelfde dag een interview aan een kwaliteitskrant waarin je zegt: ‘Het moest even quick and dirty.’

6) Je weigert in dat gesprek de gapende kloof tussen je eigen cijfers en die van de universiteiten te verklaren. Als de verslaggevers tot drie keer toe aandringen, antwoord je:

  a) ‘De financiering is een complex geheel met allerlei factoren en plussen en minnen.’
  b) ‘Iedereen kan zijn eigen blik op de cijfers geven.’
  c) ‘Ik heb er geen behoefte aan dat op scherp te stellen.’
  d) ‘Ik vind het niet zo interessant om daar met elkaar over te gaan muggenziften.’
  e) ‘Ik ga er niks over zeggen.’
  f) ‘Het is sturen in de mist.’

7) Je gaat over tot de orde van de dag.

Spoiler: geen van de bovenstaande antwoorden zijn juist. Sterker nog: ze zijn stuk voor stuk ten zeerste af te raden. 

Dus stel nou eens dat je als minister voor álle opties zou kiezen. Moet je dan raar opkijken als op vijftig meter afstand een woedende meute ‘Treed af!’ staat te scanderen?