Columns & opinie
De unvollendete universiteit
Een universiteit spiegelt niet af, zij representeert ook niet. Zij is een toevluchtsoord en broedplaats voor excentriciteit, anders-zijn, voor meerduidigheid, voor onvoltooid-zijn.
Remco Breuker
donderdag 16 januari 2020

Sommige van de mooiste menselijke creaties zijn niet af. De eerste maten van Schuberts Unvollendete zijn bovenaards mooi. Mozarts Requiem is onovertroffen - als de later er door een mindere god bijgeschreven maten maar niet uitgevoerd worden. Waarschijnlijk zou geen zichzelf respecterende uitgever nu nog het boek dat mijn academisch denken het diepgaandst heeft beïnvloed durven uitgeven, omdat het nooit voltooid werd en dus te excentriek is: Paul Feyerabends The conquest of abundance: A tale of abstraction versus the richness of being.

Dingen die onaf zijn en dat altijd zullen blijven, bijvoorbeeld omdat de beoogd voltooier het tijdelijke met het eeuwige wisselde, fascineren me - ook al omdat ze zo moeilijk te categoriseren zijn (behalve in de categorie Dingen Die Niet Af Zijn). Dit ergert me ook wel, moet ik toegeven, want zowel bij het luisteren naar Schubert of Mozart als bij het lezen van Feyerabend jeukt het altijd een beetje. Wat nou als hij het wél had afgeschreven? Een mens neigt nu eenmaal naar dingen die af zijn, voltooid, klaar.

Maar toch. Misschien had Schubert zijn Unvollendete wel in een sentimentele, doorsnee draak van een symfonie veranderd als hij ouder dan 31 was geworden. En wellicht was Paul Feyerabends polemische manier van argumenteren onverteerbaar geweest in een versie van Conquest of abundance zonder rafelrandjes, zonder lacunes, zonder oneffenheden, zonder buitenissige stellingen. We zullen het nooit weten.

Wat we wel weten is dat als ik nu mijn nog immer unvollendete boek over twaalfde-eeuws Mantsjoerije presenteer als een weliswaar excentriek maar toch zeker ook belangwekkend werk, ik zojuist mijn jaarlijkse evaluatiegesprek met mijn leidinggevende onherstelbaar getorpedeerd heb. De categorie Dingen Die Niet Af Zijn roept in bureaucratieland nu eenmaal een diepe existentiële afgrond op. We zijn een beetje het vermogen kwijt om dingen permanent onaf te laten zijn, in wording, niet klaar.

En dat is jammer. Dat de mens verlangt naar dingen die af en heel zijn, wil niet zeggen dat we hem zo maar zijn zin moeten geven. Zeker niet op de universiteit, want als er ergens een vrijplaats zou moeten zijn voor dingen die permanent in wording zijn, die buitenissig zijn - die letterlijk ‘buiten het normale zijn’ zoals Multatuli het wilde - is dat de universiteit.

Was dat de universiteit. Want de universiteit lijkt een volmaakt voorbeeld te zijn van - o ironie - Paul Feyerabends argument in The conquest of abundance waarin de mens de oneindige - verwarrende en onbeheersbare - rijkheid van het bestaan tot beheersbare (“manageable”) pakketjes informatie reduceert. Pakketjes studenten (netjes gelabeld op leeftijd, gender, eventuele deficiënties, afkomst), pakketjes publicaties, pakketjes jaartaken, pakketjes colleges, pakketjes subsidieaanvragen: alles om de ruwe onbeheersbaarheid van de rijkheid van het bestaan te rubriceren en door te definiëren eenduidig en dus weerloos te maken. En alles netjes af.

Een universiteit is een toevluchtsoord voor excentriciteit, anders-zijn, voor meerduidigheid, voor onvoltooid-zijn

Overzichtelijk is het wel. Academisch is het niet. Dat de mens een behapbaardere realiteit construeert uit de overweldigende overvloed aan alles rondom ons moge duidelijk zijn. Dat de universiteit daarin doorschiet ook: alles moet manageable, meetbaar en eenduidig zijn. Normuren bijvoorbeeld, het aantal uren dat een docent krijgt om een collegereeks voor te bereiden, te geven en te administreren. Die zijn af, manageable en meetbaar. Als ook een zodanige abstrahering van die overvloedige werkelijkheid dat ze er weinig meer mee te maken hebben: geen docent die ik ken kan met deze normuren ‘echt’ college geven, het zijn er in die overvloedige werkelijkheid van echte studenten en echte papers simpelweg veel te weinig. Maar wel eenduidig en meetbaar, want geen rafelrandjes en zo.

Onverwacht mag deze ontwikkeling niet heten (en we waren er allemaal bij), nu de core business van de universiteit branding en bedrijfje spelen is geworden en docenten vooral dienen te professionaliseren (= verdere stappen op weg naar af). En waarom? Om voltooid te geraken, om steeds uniformer (want dat is bestuurlijk beheersbaarder) te worden.

Het is geen toeval dat het grootste bestuurlijke verwijt dat Geesteswetenschappen (en binnen GW het Institute for Area Studies) voor de kiezen krijgt is dat het te ‘divers’ is. En dan hebben we het over echte diversiteit, in mensen, methodes, denkpatronen, en al wat dies meer zij; in karakteristieken die niet meer reduceerbaar zijn tot iets eenduidigers. En niet over de door politieke motieven ingegeven laffe schijndiversiteit van een universiteit ‘die een afspiegeling is van de hele maatschappij’. Spaar me zo’n zouteloos instituut, dan kunnen we beter onszelf meteen opheffen.

Een universiteit spiegelt niet af, zij representeert ook niet. Zij is een toevluchtsoord en broedplaats voor excentriciteit, anders-zijn, voor meerduidigheid, voor onvoltooid-zijn. Dat is niet meetbaar, maar wel merkbaar, omdat zo’n unvollendete universiteit mensen, boeken en ideeën zal produceren die formeel wellicht niet af zijn, maar desalniettemin – of juist daardoor – een bovengemiddelde zeggingskracht blijken te hebben. Daar heeft de maatschappij wat aan, meer dan aan de eenduidige schijnwerkelijkheid van in kleur uitgeprinte fact sheets en eindeloze spreadsheets. Niets geen nieuwe financieringsaanvraagcircussen, werkdrukverlagingsmethodieken of programmanormen; wat we nodig hebben is unvollendete excentriciteit en rafelrandige werkelijkheden. Moeilijk te besturen en te administreren, zegt u? Ja. Fijn hè?

Remco Breuker is hoogleraar Koreastudies