Columns & opinie
Dagboek uit het Dolhuis (8): hoe mijn uitzicht veranderde in het absolute niets
Nu de geestelijke gezondheid van studenten onder grote druk staat, haalt Olaf Leeuwis herinneringen op aan zijn eigen mentale kwalen, de eindeloze wachtlijsten en zijn tijd in ‘het Dolhuis’. In deel acht: het Dolhuis gaat in lockdown
Olaf Leeuwis
zaterdag 9 oktober 2021

Turend door het dubbelglas van mijn tijdelijke kamerraam van de Leidse GGZ-instelling Rivierduinen openbaarde de wereld zich zoals ze was: tegenover mij en niet mét mij. Wandelaars begaven zich naar faculteit, ziekenhuis of station. De rol als participerend en alledaags wezen die twee maanden eerder nog voor mij weggelegd was, was meegezogen door het onverbiddelijke noodlot van het neuroot-zijn.

Ik was niet meer van maar ook niet meer in de wereld. Wij zaten hier veilig, maar toch drong de werkelijkheid uiteindelijk door in ons afgelegen vacuüm. Eerst via de televisie, daarna via opgelegde regels, manifesteerde de pandemie zich als last in ons leven.

Eén dag na de afkondiging van de lockdown veranderde het uitzicht van mijn kamerraam van een schouwtoneel met buitenstaanders in een beeld van het absolute niets. Er wás niemand meer, geen mens en geen beweging. Niet alleen ik was in verval, maar de hele wereld.

Waar ik eerst licht optimistisch was over mijn herstel, begon ik zwartgalliger te denken. Wij mochten tijdelijk niet meer sporten met elkaar, wat een ramp was voor ons aangezien beweging iets magisch doet met neurotici. Het wekt op, verlegt de aandacht van het brein en zijn krenkingen naar het lichaam, en geeft betekenis aan de dag. Samen eten mocht ook niet meer. De maaltijden moesten voortaan eenzaam en alleen op onze kamers worden opgeslokt.

'Mijn sterkste herinnering aan de twee weken in het Dolhuis was het mijmeren over het verval van de wereld'

Naar normale maatstaven valt het niet te beoordelen hoe ik die omslag ervoer. De pandemie vergrootte alles uit. Mijn sterkste herinnering aan de twee weken in het Dolhuis was het mijmeren over het verval van de wereld. Defaitisme is daar het mooiste woord voor. Keer op keer luisterde ik naar La Bohème van Charles Aznavour en ik kon me niet aan de gedachte onttrekken dat dit lied voor mij geschreven was. De mooiste periode - vol plezier en vertier, Wein, Weib und Gesang en levenslust - lag achter me.

In dat tranendal moesten wij ons ook nog overgeven aan dat pandemiegeklungel. Anderhalve meter afstand houden gold ook opeens voor de ruimte tussen onze witte tuinstoelen waar wij samen ons sigaretje opstaken. Oh, ik mag geen hand meer geven, ongemakkelijk gegiechel volgend. Eerst nog maar één vaste gast per dag mogen ontvangen, dan weer twee vasten gasten in de week. We mochten geen bezoekers meer in ons verblijf ontvangen. Dan maar naar het koffietentje – oh, dat kan ook niet meer. Nou, dan maar samen in de auto zitten met een thermoskan koffie.

Het wereldse lijden werd mijn lijden. Waar ik eerst zo in mezelf en in mijn dwangkwalen gekeerd was, kwam de wereld ook nog eens op mijn schouders te liggen.

De herinneringen aan deze tijd zijn moeilijk chronologisch te vertalen. Eerder zitten ze in compartimenten, die op hun eigen wijze een licht scheppen op mijn periode voor, tijdens en na het Dolhuis. En dus ook de pandemie als compartiment.


Olaf Leeuwis
 is student International Relations

Lees hier zijn vorige column.