Op donderdag 20 november 2025 hebben we afscheid moeten nemen van een bijzonder, kleurrijk en beminnelijk mens: Peter van Zonneveld. Hij overleed na een ziekbed van enkele weken in Ouderkerk aan de Amstel. In het Leidse academieleven was Peter een bekende verschijning: van 1975 tot 2013 werkte hij als universitair docent moderne Nederlandse letterkunde bij de opleiding Nederlandse Taal en Cultuur.
Hij werd op 3 september 1948 geboren in Leiden. Na de lagere school bezocht hij het Bonaventura Lyceum. Hier ontmoette hij Boudewijn Büch. Het markeerde het begin van een bijzondere vriendschap. Samen maakten ze deel uit van de redactie van de schoolkrant. In deze jaren begon Peter te dwepen met Bilderdijk, Dickens, Beets en Piet Paaltjens, auteurs die een belangrijke rol in zijn leven zouden gaan spelen. Goethe was een andere favoriet. ‘Ik probeerde’, schreef hij later, ‘Boudewijn Büch voor Goethe te interesseren, hetgeen aardig is gelukt.’
Boudewijn Büch
In 1967, na zijn eindexamen, vertrok Peter naar Amsterdam om Nederlands te studeren. Na zijn kandidaats ging hij literatuurwetenschap en biologie studeren. Vlak daarvoor had hij, tijdens een bezoek aan de Leidse Hortus botanicus, samen met Boudewijn Büch, de schoonheid van de botanie ontdekt. Op 1 september 1975 studeerde hij af.
Op Facebook haalde hij er recent, precies vijftig jaar na dato, herinneringen aan op: ‘Gekleed in jacquet, zonder stropdas, maar met een zwart geknoopt shawltje en in het knoopsgat een zonnebloem, begaf ik mij in gezelschap van familie en vrienden (de laatsten op mijn verzoek ook in jacquet) naar het Maupoleum aan de Jodenbreestraat.’ Daar kreeg hij de cum laude-bul overhandigd. Peters scriptie, waarvoor hij onderzoek had gedaan in Hamburg, handelde over Goethe en de Romantiek. Hij schreef er een artikel over voor De Gids, waar hij trots op was.
Vlak voor zijn afstuderen had hij gesolliciteerd op een baan als docent in Leiden, waar Hans Gomperts toen de scepter zwaaide. Omdat hij op Goethe was afgestudeerd en een voorliefde had voor de negentiende eeuw, begon hij daar colleges over te geven.
Met Marita Mathijsen stond hij in 1976 aan de wieg van de Werkgroep De Negentiende Eeuw. Ook begon hij in deze tijd, op uitnodiging van Adriaan van Dis, voor NRC Handelsblad te schrijven, over botanische tuinen, schrijvershuizen en romantische reizen.
In de jaren tachtig kreeg Peter er een tweede onderzoeksbelangstelling bij: de Nederlands-Indische Letteren. In 1985 richtte hij de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde op, waarvan hij zelf voorzitter werd. Hij bleef dat zevenendertig jaar, tot 2022. Omdat hij daar zoveel tijd aan besteedde, duurde het lang voordat hij zijn dissertatie De Romantische Club. Leidse student-auteurs 1830-1840 (in 1993) verdedigde.
Levensgenieter
Peter was een bon vivant en een levensgenieter. Generaties studenten zijn opgegroeid met de anekdotes die hij jaar in jaar uit vertelde alsof hij het voor het eerst deed. Over de stokdove echtgenote van professor Jona Willem te Water die, toen op 12 januari 1807 in Leiden een schip vol buskruit explodeerde met een klap die tot in Friesland te horen was, opkeek van haar breiwerkje en vroeg: ‘Zei u iets, Te Water?’
Over de opiumverslaafde Bilderdijk die een warm schoteltje op zijn hoofd legde en er een doek omheen bond ter bestrijding van zijn helse hoofdpijnen. Of over Karel van ’t Reve die op een koude winterdag met zijn auto het Rapenburg was ingereden, waarop een Leidenaar een ladder in het water plaatste en de legendarische woorden sprak: ‘Kom eruit, klootzak!’
Ik leerde Peter kennen toen ik in 2002 in Leiden Nederlands kwam studeren. Door zijn enthousiasme ging er een wereld voor me open en besloot ik me in de negentiende eeuw te specialiseren. Toen ik in 2007 een promotieplaats in Leiden verwierf om een proefschrift over het Leidse literaire leven te schrijven, werd Peter vanzelfsprekend mijn dagelijkse begeleider.