Een overvolle zaal kersverse eerstejaars rechtenstudenten. Een professor – ik kan mij niet eens meer heugen welke. Stilte. En dan de volgende woorden: ‘Welkom. U bent van nu af aan student rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Leiden. Vanaf nu behoort u tot een universitas, Latijn voor een gemeenschap.’
Stichtelijke woorden die op vrijwel niemand een indruk leken te maken. En toch drongen deze woorden uit mijn eerste jaar zich aan mij op toen ik onlangs de Verklaring over Academische Vrijheid las.
Die verklaring, afkomstig van alle rectoren van de Nederlandse universiteiten, leest als een reactie op de huidige ontwikkelingen binnen de academie. Zowel een reactie op de wereldwijd onder druk staande academische vrijheid, als de spanningen binnen die academie zelf waar ‘protesten en bezettingen soms verharden’ en ‘gesprekken polariseren’.
De verklaring vormt ook een bevestiging van de academische kernprincipes, waaronder het zijn van een plek voor iedereen, een gemeenschap waarvan eenieder deelgenoot is en zich gewaardeerd voelt.
Ik dacht aan de jaren uit mijn bachelor. De anonieme colleges met honderden onbekende studenten. De geforceerde tutorklasjes uit het eerste jaar die na dat jaar uiteenvielen. De keren dat ik in mijn tweede en derde jaar bij binnenkomst van een werkgroep ‘hallo’ zei en niemand iets terugzei. Het afleggen van tentamens in grote mensenmassa’s.
Ja, een gemeenschap was aanwezig, zij het in de meest basale vorm: wij deelden allen dezelfde interesse.
Maar gemeenschapszin was toch ver te zoeken. Velen hadden hun eigen clubjes, verenigingen buiten hun studie, en kwamen naar de werkgroep om hun aanwezigheidskrabbel te scoren. Samen voorbereiden voor de werkgroepen gebeurde amper. En als dat wel gebeurde, was dat uit verplichting voor een bepaalde opdracht.
Docenten draaiden hun les en als er een kritische, uitdagende vraag kwam van een van mijn medestudenten, werd deze vaak afgeserveerd als ‘te ver voerend’, of een vraag die ‘pas in de master’ aan bod zou komen.
Jammer, maar wat wil je met een instituut dat jaarlijks weer duizenden ingeschreven bachelorstudenten telt? Een zekere veranonimisering en bureaucratisering ligt voor de hand. Als een student in een moeilijke privésituatie verkeert, moet deze zelf naar de studiecoördinator om dat aan te kaarten, omdat deze student anders minder snel gelijk zal halen als hij bij de examencommissie een uitzonderingspositie vraagt voor een te behalen tentamen.
Voor de meeste bachelorstudenten zal deze aanwezigheid van bureaucratie en anonimiteit echter geen probleem zijn: hun rol binnen de gemeenschap is immers om binnen aanzienlijke tijd, met goed gevolg af te studeren.
Dus laten we vooral realistisch zijn. De rechtenstudent mag dan wel deelgenoot zijn van de academische gemeenschap, die gemeenschap is dat niet noodzakelijkerwijs van de student.
Mathijs de Jong is student rechten