Columns & opinie
Dagboek uit het Dolhuis (9): Hoe mijn leven even niet meer leefde
Nu de geestelijke gezondheid van studenten onder grote druk staat, haalt Olaf Leeuwis herinneringen op aan zijn eigen mentale kwalen, de eindeloze wachtlijsten en zijn tijd in ‘het Dolhuis’. In deel negen: Zijn en Tijd
Olaf Leeuwis
vrijdag 12 november 2021

Zoals ik eerder schreef zijn mijn herinneringen aan het Dolhuis opgedeeld in verschillende ‘compartimenten’. Zo drong het fenomeen lockdown opeens door in mijn voorheen veilige microkosmos: de afdeling voor opgenomen psychische patiënten. Door de pandemie werd onze status als tijdelijk-buiten-de-maatschappij-staanders afgepakt.

Het tweede compartiment is het fenomeen tijd, waarbij hetgeen ons mens maakt, werd afgenomen. Een groot deel van psychisch lijden ligt hier namelijk in besloten, een conclusie die ik nu pas kan trekken.

Helaas was ik niet briljant genoeg om dat zelf te bedenken, maar heb ik dit te danken aan een cryptische en enigmatische filosoof: Martin Heidegger. Al in zijn grondwerk, Sein und Zeit, stuitte Heidegger op een belangrijke aanname. Hij vroeg: wat is Zijn? Antwoord: de grond van Zijn is de Tijd. Ik hoop dat ik u nog niet verloren heb, maar kort samengevat zegt Heidegger: als de mens ís, dan zit hij niet stil.

Oorspronkelijk en in de alledaagsheid van het leven is hij daaraan tegenovergesteld. Hij is namelijk altijd op een wijze ‘bezig’ – zorgend zoals Heidegger het noemt – in en met de wereld. De mens anticipeert, handelt met een doel, verwacht, plant en ‘doet’ in de meest algemene zin van het woord met daaraan ten grondslag een tijdsbestek. Ik kook met de verwachting een volmaakt gerecht te bewerkstelligen, ik douche om schoon te worden, ik loop om ergens te komen et cetera. De tijd is dus de grondbepaling van Zijn, zonder het eerste valt het laatste in elkaar. Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

‘De toekomst voelde als een zwart gat, een horror vacui’

Goh, zal u zeggen, waarom komt deze vreemde snoeshaan hiermee aanzetten?

Waar het om gaat is dat die onlosmakelijkheid van anticiperen en Zijn bij de neuroot ontbreekt. Hij anticipeert namelijk vrijwel niet meer. Hoe vaak hoor je depressievelingen niet zeggen dat hij geen perspectief meer ziet? Of dat hij een zeer beklemmende uitzichtloosheid ervaart? De toekomst is en voelt als een zwart gat, een horror vacui.

Het enige wat rest voor de neuroot is de onmiddellijkheid van de gevoelens, krenkingen van de geest en altijd maar weer terugkerende herinneringen. Die laatste drietrap, de toekomst die zich uit in verwachtingen en dus ten grondslag ligt aan Zijn, is vrijwel compleet afwezig. Gezien dit, is de neuroot niet alleen perspectief kwijt, maar hiermee ook een groot deel van zijn mens-zijn.

Het is dan ook niet voor niets, ook bij mij, dat neuroten die directe onmiddellijkheid opzoeken. Korte roesjes, waarbij de tijd eigenlijk geen rol speelt. Ik noem een warme douche, een sigaret en het opzoeken van een warm bed.

Pas nu kom ik tot de conclusie waarom mijn periodes van opname en vorige depressies zo ondraaglijk waren. Ik was als mens geen mens meer, want de toekomst was een zwart gat. Er waren geen verwachtingen meer, geen fraaie toekomstbeelden en ik had al helemaal geen ambitie meer (het was dus niet allemaal slecht!).

De klok tikte en tikte, en op dit onmenselijke koord van de tijd, kon ik niet meer balanceren. Das Leben lebte nicht mehr.

 

Olaf Leeuwis is student International Relations

Lees hier zijn vorige column.