Achtergrond
Weg met Cup-a-Science!
Steeds vaker worden wetenschappers verleid om loze beloftes te doen over hun onderzoeksresultaten, ondervindt classica Tazuko van Berkel. Maar wie die hooggespannen verwachtingen niet kan waarmaken, wakkert het wantrouwen tegen de wetenschap juist aan.
woensdag 10 december 2014
© Bas van der Schot

Laatst kreeg ik een training wetenschapscommunicatie. Ik werd voor de uitdaging gesteld: doe alsof je bij een borrel uitlegt waar je onderzoek over gaat en probeer daarbij - terwijl de fictieve bitterballen rondgaan - de aandacht vast te houden. De gouden tip: maak zo vroeg mogelijk duidelijk wat je gesprekspartner aan de resultaten van jouw onderzoek heeft. Zo leerde de architectuurhistoricus naast mij te beloven dat zijn onderzoek bijdroeg aan slimmere projectontwikkeling in de bouwsector.

Zelf ben ik nooit aan het woord gekomen, doordat een van de deelnemers, een jonge psychologe, de confrontatie aanging met de mediatrainer. Ze onderzocht morbide fascinatie: waarom kunnen mensen hun ogen niet afhouden van negatieve gebeurtenissen, terwijl dat niet klopt met onze basistheorie van emoties? Haar bevlogen verhaal werkte aanstekelijk op de andere deelnemers. Fout! Want wat kon je ermee?

De psychologe legde uit dat ze de resultaten nog niet kon voorspellen, maar dat we hoe dan ook anders over emoties gingen nadenken. Nadenken? Ja. Verder niets? Nee. Waren er echt geen toepassingen? Nou ja, misschien zou het onderzoek helpen een verschijnsel als kijkfiles te begrijpen. En dus oplossen? Ja, indirect wel. Bingo!

Dat moest ze dus zeggen: we gaan kijkfiles oplossen. De psychologe weigerde, de trainer bleef blijmoedig aandringen. ‘Dat is niet waar mijn onderzoek over gaat!’ barstte ze uit. ‘Wij hebben als wetenschappers de plicht om ons publiek eerlijk voor te lichten.’ Het werd een andere take home message dan de trainer had voorzien: wetenschap is geen borrelpraat.

Toch doen we vaak alsof dat wel zo is: als je niet kort kan uitleggen welk probleem jouw onderzoek gaat oplossen doe je iets verkeerd. Dus volgen we trainingen waarin we leren simpele beloftes te maken. Journalisten brengen in klare taal (korte zinnen!) vooral resultaten onder de aandacht van het publiek dat zo bevestigd wordt in de verwachting dat wetenschap oplossingen genereert voor bestaande problemen, kant-en-klare antwoorden op voorgekookte vragen.

Het is eigenlijk net Cup-a-Soup.

Wat is daar verkeerd aan? Om te beginnen is het een grove onderschatting van het publiek, dat wel degelijk geïnteresseerd is in fundamentele wetenschap, in begrijpen omwille van het begrijpen zelf, en dus ook benieuwd is hoe morbide fascinatie en de klassieke emotietheorie met elkaar te verenigen zijn. Bovendien is het een selffulfilling prophecy: als je mensen maar lang genoeg Cup-a-Soup blijft voorzetten, verliezen ze vanzelf smaak en geduld voor een mooie bisque. Het werkt ook zelf-ondermijnend: belofte maakt immers schuld. En omdat wetenschap geen voorspelbaar proces is, leiden hooggespannen verwachtingen over het probleemoplossend vermogen uiteindelijk tot teleurstelling en wantrouwen.

Dat is het verhaal dat ik graag zou willen vertellen aan de makers van de Wetenschapsvisie 2025 die onlangs door het ministerie van OCW is gepresenteerd. Ik weet niet of het me bij een borrel zou lukken; ik spreek in lange zinnen. Maar ik zou voorzichtig beginnen met de positieve punten uit het rapport: de bonus per voltooide promotie gaat omlaag, het aantal publicaties is niet langer doorslaggevend bij de beoordeling van wetenschappers, Open Access en universitair onderwijs staan hoog op de agenda. Toegegeven: bij eerste lezing word je zelfs een beetje vrolijk en optimistisch.

Toch zijn de reacties vanuit de wetenschappelijke wereld sceptisch en vijandig. In de media krijgt vooral de Nationale Wetenschapsagenda aandacht: onderzoeksthema’s die prioriteit hebben, worden voortaan opgesteld door universiteiten, hogescholen en het bedrijfsleven, in samenspraak met maatschappelijke organisaties en betrokken burgers.

Een raadselachtige kop als ‘Burger betrekken bij wetenschap’ is alleen te begrijpen vanuit het welbekende denkraam met de ivoren toren tegenover de hardwerkende burger die ook wat te zeggen wil hebben over zijn zuurverdiende belastingcenten. Op de sociale media barstte de discussie los. En jammer genoeg bevestigden onderzoekers massaal het NRC-frame: van ‘als het aan de burger ligt doen we alleen onderzoek naar Viagra’, ‘dan ga ik het maar aan mijn buurman vragen’ tot ‘wij betalen toch ook mee aan voetbal?’

Dat riep weer een tegenreactie op: zo telde Mare-redacteur Bart Braun dat het rapport maar liefst veertien keer benadrukt dat fundamenteel ‘nieuwsgierigheidsgedreven’ onderzoek ook belangrijk blijft. Waarom, vraagt hij zich af, is de wetenschapper zo bang, voor de burger, voor verandering, voor de toekomst?

Deze wetenschapper is inderdaad bezorgd. Bezorgd dat de ene perverse prikkel, publicatiedrang, wordt vervangen door een minstens zo gevaarlijke: zoveel mogelijk vergezochte beloften doen die we helemaal niet kunnen waarmaken. Bezorgd, omdat de burger wordt gereduceerd tot consument die een product bestelt. Bezorgd dat overheid en bedrijfsleven hun invloed vergroten terwijl het maar de vraag is of onderzoek (inherent onvoorspelbaar!) daarmee is gebaat.

Onbedoeld geeft het rapport in de inleiding een voorbeeld van een ontdekking die juist niet door bemoeienis tot stand kwam: de uitvinding van penicilline, het schoolvoorbeeld van serendipiteit — iets vinden waarnaar je niet op zoek was.

Deze wetenschapper is sceptisch, omdat het rapport wollig is over hoe die Nationale Wetenschapsagenda tot stand komt (‘verbindingen versterken’, ‘intensievere samenwerking’, ‘aanknopingspunten’), maar er ook doorschemert dat de ‘wij’ die de ‘vragen aan de wetenschap articuleren’ niet de wetenschappers zelf zijn. Hoe zit dat nou?

En deze wetenschapper is wantrouwig. Vanwege de economische taal (input, output, en competitie als drijvende kracht achter de vooruitgang) en de ecologische taal die wetenschap beschrijft als een ecosysteem met een ‘adaptief vermogen’.

De beleidsmakers lijken zo begaan te zijn met de duurzaamheid van wetenschap. Maar hun metaforen zijn Trojaanse paarden waarin vooronderstellingen meeliften: red je het niet in het nieuwe bestel? Dan ligt dat niet aan te lage investeringen of kortzichtig beleid, maar aan jouw te lage adaptief vermogen!

Een van de belangrijkste aannames wordt herhaaldelijk uitgesproken, maar nergens gestaafd: competitie leidt tot betere wetenschap. Maar is dat ook waar? Wegen de kosten van al die ingediende onderzoeksaanvragen op tegen de output van het kleine aantal gehonoreerde projecten? En hebben we niet van de evolutiebiologen geleerd dat het bij ‘competitie’ nogal nauw luistert?

Toen William Muir wilde weten hoe je de productie van eieren kunt verhogen, gebruikte hij twee methodes. Bij de eerste selecteerde hij uit een aantal kooien met elk negen kippen steeds de meest productieve kip om daarmee door te fokken. Bij de tweede methode koos hij steeds de meest productieve kooi. Wat bleek: de methode die selecteerde op productieve groepen leverde na zes generaties een harmonieuze populatie op met een significant verhoogde productie. De eerste methode eindigde met drie kaalgeplukte kippen die de rest hadden uitgemoord en nauwelijks nog eieren legden; ze waren doorgefokt tot psychopaten. Op het niveau van het individu spelen fundamenteel andere processen dan op dat van de groep en dat geldt a fortiori voor grotere gemeenschappen. Ongemotiveerde slogans over voortstuwende kracht van competitie verdienen ons wantrouwen.

Meer dan eens heb ik gezien dat het verhaal van William Muir zich uitstekend laat uitleggen aan een breder publiek, zelfs bij een borrel, en dat je er als wetenschapper nooit bij hoeft te zeggen dat zijn ontdekking van deze zogeheten multilevel selection heeft bijgedragen aan een hogere mondiale eierproductie. 

Wetenschappers en beleidsmakers doen de burger tekort door hem steeds te benaderen als simpele consument. Twee dagen na de presentatie van de Wetenschapsvisie 2025 zagen 1 miljoen televisiekijkers op prime time Robbert Dijkgraaf een hoorcollege geven over het oneindige. Geen economisch nut, geen maatschappelijke oplossingen, maar wel het voorbeeld van iemand die draagvlak weet te creëren voor nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek — simpelweg door de fascinatie voor wetenschappelijke vragen over te dragen. Mij maak je niet wijs dat de burger alleen maar geïnteresseerd is in kijkfiles en Viagra.

Laten wij onze moeizame relatie van wederzijds wantrouwen met beleidsmakers niet op anderen afwentelen, en een gezonde relatie met onze medeburger onderhouden. Ja, goede vragen stellen is een vak apart en dat moeten we aan wetenschappers overlaten; niet voor niets vinden studenten het formuleren van een onderzoeksvraag het moeilijkste aan hun scriptie. En ja, de waarde van wetenschap gaat verder dan de formule van kant-en-klare antwoorden op voorgekookte vragen. Maar wetenschap dient wel degelijk de maatschappij. Niet alleen als grondstof voor oplossingen, maar ook als zuurstof voor debat, reflectie, nieuwe ideeën en vragen waar je ze niet had verwacht. Laten we met ons allen ons best blijven doen om die toevoer te waarborgen.

Daarmee doen we onze medeburger meer recht dan met Cup-a-Soup.

Tazuko van Berkel (@) is classica en doet onderzoek naar rekenen en rekenschap in Klassiek Athene. Omdat ze dat mooi vindt. U toch ook?