
In het omgaan met loopbaangerelateerde teleurstellingen raakte ik al geoefend lang voordat ik het probeerde te maken aan de academie.
Toen ik als kind de eerste keer de vraag kreeg wat ik later wilde worden, luidde mijn antwoord: ‘Geldophaler in kerk.’ Een beroep had je immers om in het bezit te komen van cash, zo redeneerde ik, en de enige personen die ik ooit met mijn eigen ogen had zien slagen in die taak, waren de mannen in nette pakken die ik elke zondag met discrete vingers de muntjes op de hoeken van de houten kerkbanken in een rieten mandje zag vegen.
‘Maar dat geld gaat naar de pastoor’, antwoordden mijn ouders. ‘Dan wil ik pastoor worden’, kaatste ik terug. Mijn ouders wierpen elkaar een blik van verstandhouding toe. Vertel jij het haar?
Droom aan duigen
Goed, de eerste droom lag aan duigen, maar niet getreurd. Er waren immers een heleboel dingen die ik leuk vond om te doen, en die ik in de toekomst misschien wel op een of andere manier zou kunnen valoriseren. Knutselen en dieren verzorgen bijvoorbeeld. Totaal onfeilbaar was ik op die vlakken niet – mijn cavia Soffie moest een kleine vergissing van mijn kant inzake haar waterbehoefte op een zonnige aprildag helaas met de dood bekopen – maar in het algemeen was ik best bedreven in allerhande praktische arbeid, vond ik zelf.
In groep acht werd me door meester Wim echter duidelijk gemaakt dat er twee soorten kinderen waren: kinderen met doehandjes en kinderen met denkhersentjes. Ik werd ingedeeld in die laatste categorie en moest dus naar het gymnasium. Geen carrière in de dierverzorging voor Josette.
Vooruit dan maar, daar ging ik, en op school deed ik het inderdaad uitstekend. Maar ik wilde ook graag een zakcentje verdienen (dat CosmoGirl!-abonnement betaalt zichzelf niet), dus nam ik een bijbaan als serveerster bij een hotel-restaurant in Valkenburg aan de Geul. Het werd een grote blamage. Krap dertien maanden en een ontzagwekkende hoeveelheid gesneuveld glas- en porseleinwerk verder, hing ik tot opluchting van de baas mijn schortje aan de wilgen.
Ik had mijn les wel geleerd en na het eindexamen toog ik met mijn denkhersentjes naar de universiteit voor een lekker theoretische studie in de politieke wetenschap. Vol zelfvertrouwen solliciteerde ik vervolgens voor het Rijkstraineeprogramma, om ambtenaar te worden ergens op een ministerie. Na de eerste ronde aan selectietoetsen kreeg ik een generieke e-mail: ‘zorgvuldig gekeken naar de kandidaten… groot aantal aanmeldingen… niet uitgenodigd voor deelname aan de verdere selectieprocedure…’ Er stond een telefoonnummer bij dat je kon bellen voor nadere toelichting.
‘Even opzoeken, Daemen met a e… Ah, ik zie het al. U bent afgewezen op de persoonlijkheidstest.’
Met een karakter als het mijne ben je kennelijk ongeschikt voor een bestaan als ambtenaar. Was dat een belediging of een compliment?
Not selected
Niet te lang bij stilstaan, gewoon doorsolliciteren. Bij Universiteit Leiden wilden ze me gelukkig wel hebben, eerst voor een promotieplek, later voor een postdocpositie en daar zit ik nu nog even goed. Maar postdocs zijn maar tijdelijk, en dus is het schrijven geblazen op elke universitair-docentvacature die ik zie langskomen.
Afgelopen maandag, e-mail van professor.professorson@cool.university.nl: ‘unfortunately… 278 applicants… not selected…’
Ach, professor, ik ben het gewend. De katholieke kerk, de Rijksoverheid en vele anderen gingen u voor. Ik zet het erbij als kernkwaliteit op mijn cv: ‘kan goed omgaan met teleurstellingen’. En blijmoedig schrijf ik voort.
Josette Daemen is postdoctoraal onderzoeker aan het Instituut Bestuurskunde van Universiteit Leiden