De dreumesen van de Kattekop steken hun hand in de mond als directeur Tilly Pannebakker de deur open doet, maar echt schrikken doen ze niet. Uit de speakers klinkt een vrouwenstem die zingend uitlegt dat de toeter van de bus toet-toet-toet gaat, als de bus gaat rijden. De peuters in de zaal verderop bouwen een toren van blokken tussen het luiers verschonen door, en de zaal daarnaast is leeg. Of nee, toch niet: in een hoekje zitten zes kindjes dicht opeen gekropen rond de leidster die voorleest uit een prentenboek.
‘Een rustige sfeer’, vat Pannebakker het samen. ‘Daar vallen de ouders op.’
IJscoman
De Kattekop is het kinderdagverblijf van de Universiteit Leiden, en deze maand bestaan ze veertig jaar. Er was een feestweek gepland met muziek en een ijscoman, vertelt Pannebakker, maar dat kon vanwege het coronavirus niet doorgaan. Hester Bijl, de aankomend rector magnificus, kwam de vlag hijsen, en dat was het wel.

Bij de opening, in 1980, verbaasde Mare zich over de komst van het kinderdagverblijf. ‘Wat een normaal mens niet kan verzinnen, wordt in Leiden bedacht.’ Het idee om de opvang te vernoemen naar universiteitsbestuurders Kees Cath en Will Koppelaars was dan wel weer ‘reuze geestig’.
Vooruitstrevend
Nu was de Kattenkop er gekomen na de harde inzet van feministische vrouwen binnen de universiteit, die de maatschappelijke participatie van vrouwen wilden vergroten met een crèche. Een universitaire werkgroep met dertien vrouwen erin had zich gebogen over de vraag of en hoe zo’n opvang er moest komen, en dan vernoem je het alsnog lekker patriarchaal naar twee mannelijke bestuurders. Supergeestig, inderdaad.
Desalniettemin was de oprichting een vooruitstrevende daad. Eind jaren zeventig was het idee dat je als moeder thuis voor je kinderen diende te zorgen wijder verspreid dan nu, en heel Leiden telde op dat moment slechts twee kinderdagverblijven. Op hun wachtlijsten stonden meer dan honderd kinderen, maar dat was vooral omdat ze uit pure wanhoop die wachtlijsten maar op slot hadden gegooid.
Als je een dienst hebt voor kinderen van 0 tot 4 jaar, en een wachttijd van enkele jaren, dan moet er wat gebeuren. De Kattekop ging open, toen nog aan de Langegracht. Het evaluatierapport uit 1982, gebundeld met het ouderblad Kattekrabbels, laat zien dat de crèche toen draaide op vier vaste krachten voor dertig kinderen. Eén van die vier, Hilma Westdijk, werkt er nu nog steeds.
‘Inmiddels hebben we zeventien voltijders op 56 kinderen’, vertelt Pannebakker. ‘De samenleving eist nu eenmaal meer verantwoording en meer administratie, tegenwoordig.’
De band met de Universiteit Leiden bleef. Nog steeds is de Kattekop er alleen voor kinderen waarvan tenminste één ouder aan de universiteit werkt of studeert. Als er een keertje plek over is, zijn kinderen van LUMC’ers ook welkom. De universiteit betaalt jaarlijks een klein bedrag (‘zo’n drie procent van onze begroting’) om die exclusiviteit te behouden.
Hollandse boterhammetjes
Daarnaast is het pand universiteitseigendom, en doet de universitaire vastgoedafdeling het onderhoud. Pannebakker: ‘Formeel zijn we een zelfstandige stichting, maar we voelen ons onderdeel van de universiteit.’

Vanuit het keukentje komt een walm van aardappelen. De kinderen krijgen vandaag spinaziestamppot en kip. Pannebakker: ‘Er zijn veel niet-Nederlandse ouders, en die vinden de Hollandse boterhammetjes met een stukje komkommer wel erg karig. Voor het wennen van de kinderen is het soms wel lastig als ze nog geen Nederlands spreken, maar voor ons is zo’n gevarieerde ouderpopulatie wel leuk.’
‘De emancipatiegedachte’
De geschiedenis van de Kattekop is grotendeels de geschiedenis van de kinderopvang in Nederland in het algemeen. Een begin in een tijd dat vrouwen die hun kinderen naar de crèche brachten daar nog sterk op aan werden gekeken: het eerste evaluatierapport noemt ‘de emancipatiegedachte’ expliciet als bestaansreden. Lange wachtlijsten, nog eens versterkt doordat de Kattekop regelmatig de prijs voor het beste kinderdagverblijf van Zuid-Holland won.
In 2005 kwam er een nieuwe Wet op de kinderopvang die de toeslagen voor ouders regelde, en daardoor nam het aantal kinderdagverblijven flink toe. Wie van Leiden Centraal naar het daar toch vlakbij gelegen pand van de Kattekop loopt, passeert drie concurrenten. ‘Er is nog steeds een kleine wachtlijst’, vertelt Pannebakker, ‘al zou ik niet kunnen vertellen hoe lang die is. Ouders kunnen nu gewoon ergens anders heen, dat was vroeger wel anders.’

Waarom dan toch nog naar de Kattekop gaan? ‘Zo’n kleine organisatie zorgt ervoor dat je korte lijnen hebt. Dat je rekening kan houden met de mensen die er werken, en de mensen die er komen. Een reuzenbedrijf dat op 60.000 kinderen past, kan dat niet meer.’
Beslisboom
Een zedenzaak bij drie crèches in Amsterdam in 2010 zorgde voor strengere regels: een kind kan nu niet meer afgezonderd met één volwassene zijn. Ook bij de Kattekop werden de regels aangepast, al benadrukt de directrice dat vertrouwen daar nooit een punt is geweest.
2020 is het jaar van corona. Van maart tot mei was de opvang alleen open voor kinderen van ouders met cruciale beroepen. Inmiddels mogen alle ouders weer komen, zij het volgens een rooster waarin tussen acht en half tien elk kwartier een paar kindjes gebracht worden, tot aan de voordeur. Met behulp van een beslisboom kunnen de leidsters bepalen of een kind mag komen en blijven.
‘Voor ons is het lastig om dit steeds te moeten volgen, en ouders te moeten bellen dat “uw kind begint te hoesten.” Meestal werken de ouders soepel en begripvol mee. Wij kunnen het naar de andere ouders en ons personeel niet maken om dat kind dan te laten blijven.’
In de tuin doen de peuters en de juffen een spel met kleurrijke hoepels. Een van de kinderen laat zich kraaiend van plezier vallen. Vanuit de keuken komt Westdijk, de vrouw die er al op dag één bij was, een praatje maken. ‘De Kattekop is ontwikkeld tot een volledige organisatie’, blikt ze terug. ‘Maar de kinderen zijn eigenlijk nooit veranderd.’
