Het is juli 1996 als Anita de Bruijn haar ouderlijk huis in Brabant verruilt voor een studentenwoning vlak bij de Hooglandse Kerk, om in Leiden notarieel recht te studeren. ‘Ik vond het belangrijk om alvast een kamer te hebben voorafgaand aan de El Cid-week’, memoreert De Bruijn.
Een maand later is het zover: de Beestenmarkt stroomt, net als ieder jaar medio augustus, vol met eerstejaars studenten die aan het begin staan van hun studententijd. ‘Ik vond het allemaal hartstikke spannend: ik kende helemaal niemand, ik kende de stad niet en wist dat er heel veel op me af zou gaan komen.’
Dat de week zo’n lange traditie zou gaan kennen, durfde Leo Kooy (70), de El Cid-voorzitter van de eerste editie in 1970, destijds niet te bevroeden. ‘Ik had toen niet gedacht dat het vijftig jaar later nog steeds zou bestaan’, zegt hij. ‘Het geeft enige trots dat ik daar met mijn commissiegenoten mee begonnen ben, het vervolgens is aangeslagen en is verbeterd.’
Voor die tijd was er nog niets wat met de El Cid is te vergelijken, weet Kooy. ‘Het waren puur de verenigingen waar studenten zich bij konden aansluiten. Maar die kregen in de jaren zestig minder belangstelling. De universiteit vond dat een zorg, want studenten zouden dan niet meer worden opgevangen en wegwijs worden gemaakt in Leiden.’ Bovendien was het zonder een algemene introductieweek moeilijk een beeld te vormen van het reilen en zeilen binnen een vereniging. ‘Voor veel studenten was het een sprong in het diepe. Je kon bij inschrijving alleen wat inlichtingen vragen, of je kende iemand die je verhalen over het lidmaatschap kon vertellen.’

Dat veranderde met de komst van de El Cid: oorspronkelijk de afkorting van Eerste Leidse Commissie introductiedagen (een jaar later veranderde ‘Eerste’ in ‘Enige’). De aanzet hiervoor kwam van de universiteit, in navolging van de KEI-week in Groningen die in 1969 van start was gegaan. ‘Maar wij waren wel zo eigenwijs dat we daar niet bij gingen afkijken’, vertelt Kooy. ‘We waren pioniers die het wiel zelf uitvonden.’ De zeskoppige commissie, samengesteld vanuit een aantal grote studentenverenigingen, kreeg ondersteuning van een universiteitsmedewerker van het Bureau Inlichting en Inschrijving. ‘Via hem kregen we bijvoorbeeld toegang tot de faciliteiten van de universiteit’, zegt Kooy.
De commissie kreeg een werkkamer aan het Stationsplein. ‘Om de week een succes te laten zijn, hadden we medewerking nodig van de grote verenigingen’, zegt Kooy. ‘In eerste instantie vreesden zij voor veel concurrentie als de studenten een week lang facultatief overal konden rondkijken. Maar niemand wilde achterblijven bij de andere verenigingen, dus het was vrij makkelijk ze mee te krijgen.’ Met het begin van de El Cid verdween dus ook een beetje de zweem van mysterie rond studentenverenigingen, want de studenten konden nu een veel beter beeld vormen van wat er daar gebeurde.
Met de feestjes zou het in 1970 dus wel goedkomen, maar er moest ook nog een heel dagprogramma worden opgezet. ‘We vroegen ons af wat de nieuwe studenten van zo’n week verwachtten. Daarom nodigden we een klankbordgroep uit, bestaande uit zesdeklassers uit de omgeving, aan wie we vroegen wat ze wilden.’ Daarop ontwikkelde de commissie een programma dat in grote lijnen de basis vormde voor de El Cid zoals die er nog uitziet: met onder meer een faculteitenblok, een sportmiddag en cultuur.
Kooy schat dat ruim duizend studenten deelnamen aan de El Cid van 1970. Drie jaar later hadden zich al 1500 deelnemers aangemeld, blijkt uit een bericht in de Leidse Courant van zomer 1973. Dat aantal liep in 1978 op tot 1700 deelnemers, volgens een bericht in diezelfde krant op 19 augustus van dat jaar.

Aan de El Cid-week van 1986 namen ongeveer 2300 studenten deel, herinnert Gerbrand van den Ban (55) zich, die destijds penningmeester van de commissie was. De organisatie was toen al iets verder geprofessionaliseerd, weet hij: ‘Tijdens de week werden we ondersteund door een stuk of vijftien zogenoemde Superhulpkrachten.’ Ook was er een mentorweekend in Arnhem, waar de mentoren werden voorbereid op het begeleiden van een groep studenten. Nieuw in 1986 was dat de deelnemers niet meer uitsluitend aten in de mensa’s van de studentenverenigingen, maar ook in lokale restaurants. ‘We hadden een stuk meer deelnemers dan het jaar ervoor, dus die konden niet meer allemaal bij de verenigingen terecht.’
Een jaar eerder, in ’85, werd de El Cid voor het eerst afgesloten met een feest dat niet op de studentenverengingen plaatsvond. ‘Dat was nog wel een clash’, weet Van den Ban van zijn voorgangers, want de verenigingen zagen liever dat de studenten nog een avondje bij hen op bezoek kwamen. Toch wilde de commissie van Van den Ban de nog jonge traditie voortzetten (die anno 2019 nog steeds bestaat): ‘Lang niet alle deelnemers werden lid van een vereniging. Ook hen wilden we de mogelijkheid geven de week feestelijk af te sluiten.’ Dat gebeurde in de Pieterskerk, waar de toen populaire Nederlandse popband Nits kwam spelen, mét lasershow en rookmachine. ‘Dat was toen heel bijzonder. De exploitant was daar alleen wat minder blij mee, omdat het rookkanon op olie draaide en de oliedampen op de stenen van de kerk terechtkwamen.’
De kosten voor het slotfeest betaalde Van den Ban contant. ‘Het weekend voor de El Cid was ik naar de bank gegaan om een hoop geld op te nemen. Dat geld stopte ik in een kluis van de universiteit. Elke dag haalde ik er een paar honderd gulden uit, waar ik de rest van de dag mee over straat liep om bijvoorbeeld de bandjes mee te betalen.’
Overigens moest de El Cid-commissie 1986 het wiel voor een deel opnieuw uitvinden, doordat een hoop draaiboeken verloren zijn gegaan op het commissieweekend. ‘In februari 1986 gingen we met elkaar naar het Gelderse Garderen. We hadden een busje gehuurd, maar op de terugweg, ter hoogte van Amersfoort, ontstond brand in de motor. Voor op het weekend hadden we logboeken en archieven meegenomen, maar het busje is helemaal uitgebrand. Daarmee zijn ook een hele hoop ordners verloren gegaan.’

Halverwege de jaren negentig kon zoiets al niet meer gebeuren, want toen werd veel werk van de El Cid gedigitaliseerd. ‘In 1994 had de commissie nog maar één computer tot zijn beschikking, in 1995 hadden we er zes of zeven’, weet Lukas Brandts (47), die in 1995 penningmeester was. ‘Tot die tijd werden posters, boekjes en ander drukwerk nog met de hand gemaakt en met plakband aan elkaar geplakt, maar vanaf mijn jaar maakten we digitale bestanden. Dat zag er allemaal wat mooier en professioneler uit.’
Professioneel of niet, ook toen bleef veel werk mensenwerk. En ook toen kon een evenement dus iets anders lopen dan gepland. ‘Het lijkt voor de deelnemers alsof er nooit iets misgaat, maar dat is natuurlijk niet zo. Achteraf levert dat trouwens wel de mooiste verhalen op.’
Zo herinnert Brandts zich het Watersportgala van 1995. ‘We hadden een opblaaszwembad met een evenwichtsbalk waar studenten elkaar vanaf moesten slaan. Maar doordat er iets misging met de toevoer van lucht, liep het bad leeg. Toen stroomde dertigduizend liter water weg. We hadden ook voor 1500 gulden drie mobiele telefoons gehuurd om contact te onderhouden met het crisisteam, maar die zijn ook nat geworden. Maar goed, met muziek, zon en wat te drinken gaat ieder evenement eigenlijk wel goed.’
Ook herinnert hij zich een incident een paar edities later, toen de met krijt aangebrachte bewegwijzering op de Beestenmarkt door de regen werd weggespoeld. ‘Op het moment zelf is het even gedoe, maar achteraf is het wel grappig. En de deelnemers krijgen er meestal niet veel van mee.’
Een enkele keer ging het wél serieus fout. Bijvoorbeeld in de El Cid van 2001, toen positiviteitsgoeroe Emile Ratelband een motivatietraining kwam geven en deelnemers over gloeiendhete kolen liet lopen. Zij moesten zich inbeelden dat ze over koel mos liepen, maar dat voorkwam geen verwondingen: negen studenten werden voor de behandeling van blaren naar het ziekenhuis gestuurd. Tegen Mare zei een toenmalig commissielid dat Ratelband hen ‘nooit op de risico’s had gewezen’. De toenmalige universiteitswoordvoerder verdedigde zich door te stellen dat ze het dan ‘nooit door hadden laten gaan’.
Terwijl het mentorweekend in de jaren tachtig nog in Arnhem plaatsvond, verschoof dat later naar het Brabantse Sint-Michielsgestel. Anita de Bruijn, die in 1996 zelf El Cid liep en die in 2001 mede-organiseerde, herinnert zich nog dat het ‘een gekke boel’ was. ‘Op zaterdag vertrokken we vroeg met de bus en kregen de mentoren trainingen. ’s Avonds was het feesten. Er gebeurde van alles onderling. In de slaapzalen werd genoeg gegeind en er werd door sommigen over hun nek gegaan.’
Ook Brandts heeft daar goede herinneringen aan. ‘De sfeer werd al gezet in het mentortrainingsweekend.’ Volgens Brandts was het in zijn commissiejaar, 1995, dat er vanuit bestaande theorie training aan de mentoren werd gegeven. ‘Een psychologiestudent had onderzoek gedaan naar groepsdynamiek in de El Cid. Die uitkomsten zijn gebruikt in de trainingen, zoals hoe je moet omgaan met een deelnemer die buiten de groep dreigt te vallen. Die trainingen werden toen steeds professioneler aangepakt.’

In 2008 werden mentoren niet meer in hun eentje verantwoordelijk voor de groepjes, maar werd het duo-mentorschap ingevoerd. Niet alleen omdat dat leuker is, legt toenmalig secretaris Jasmijn Mioch uit, maar ook uit praktisch oogpunt. ‘Vaak willen leden van een groepje verschillende dingen doen, en met twee mentoren geef je de mogelijkheid op te splitsen. Bovendien gaven we meer studenten de kans mentor te zijn.’
Ook was 2008 het jaar dat er een alternatief programma werd bedacht voor de Kroegentocht: ‘Niet iedereen zit op drank te wachten. De El Cid is er voor iedereen.’ Daarnaast werd dat jaar voor het eerst het Winter El Cid-feest gehouden om vrijwilligers te werven voor de crew, het El Cid-dagblad (nu mediacrew) en mentoren.
De Bruijn vond de El Cid-opening het meest indrukwekkend. ‘Daar zie je die duizenden deelnemers bij elkaar zitten, het resultaat van al je werk.’ In die tijd was het ook gebruikelijk dat de commissie zich bij de opening in de Hooglandse Kerk op spectaculaire wijze presenteerde. ‘Wij kozen als thema ‘Leidse Odyssee’. Op een zelfgemaakte boot kwamen we de kerk binnen.’
In 1970 was van zo’n spectaculaire opkomst nog helemaal geen sprake, weet Kooy. ‘De meeste deelnemers wisten wel dat er een commissie achter de El Cid zat, maar we waren niet zo zichtbaar als tegenwoordig. We hadden nog geen commissiekleding en we liepen ook nog niet rond met oortjes en portofoons. Security was er trouwens ook nog niet, omdat dat nog niet nodig was, en we beschikten niet over ondersteunende commissies. Tegenwoordig hebben ze een hele crew. Dat is natuurlijk prachtig.’
Anno 2019 is de El Cid groter dan ooit. Voorzitter Emma Klaassen: ‘We zijn goed op weg een nieuw deelnemersrecord te behalen. De afgelopen jaren zijn de records steeds verbroken, vorig jaar waren er 3600 deelnemers.’
Het aantal vrijwilligers groeit mee met het aantal deelnemers: dit jaar werken bijna vierhonderd studenten mee aan de El Cid, tegenover 380 vorig jaar. Er is een foodcrew, er zijn slaapwachten, er is een mediacrew en een ‘gewone’ crew die onder meer helpt bij het op- en afbouwen van evenementen en tapt op het Leids Eerstejaars Festival (LEF). Verder zijn er zeshonderd mentoren en staan er vijftig op de reservelijst.
‘Elk jaar proberen we weer een beetje te vernieuwen’, zegt Klaassen. Dit jaar is het LEF bijvoorbeeld verplaatst van de donderdag naar de vrijdag. ‘Dat vinden we het hoogtepunt van de week, dus hopelijk zorgt dat ervoor dat de deelnemers wat langer blijven en niet al op vrijdagmiddag naar huis gaan.’ Ook probeert de commissie de hogeschoolstudenten er meer bij te betrekken, vertelt Klaassen: ‘We hebben dit jaar veel promotie gemaakt om ook hen te bereiken.’