Leuk had Dzjengis Khan het waarschijnlijk niet gevonden, maar van het grote Mongoolse Rijk uit de dertiende eeuw is anno 2019 niet veel meer over. Achthonderd jaar later is niet alles vergeten: zijn befaamde postroute bijvoorbeeld, waarmee destijds via een estafette van duizenden wilde Mongoolse paarden brieven werd bezorgd. Op een stuk van dat parcours, duizend kilometer door de Mongoolse steppen, wordt jaarlijks de langste en zwaarste paardenrace ter wereld gehouden, de Mongol Derby. Op dezelfde Mongoolse paarden die in Dzjengis’ tijd werden gebruikt.
Michael Field (55), universitair hoofddocent archeologie, is een van de vijfenveertig ruiters die dit jaar meededen. En om even aan te geven hoe zwaar de race is: Field is een van de 27 deelnemers die ook daadwerkelijk de finish haalden. ‘De helft van de afvallers belandde in het ziekenhuis: onderkoeling, gescheurde pezen, ernstige maagproblemen. Eén vrouw overleed bijna aan een zonnesteek. Twee haalden de startlijn niet eens – vier gebroken ribben, een doorboorde long en een gebroken sleutelbeen.’
Niet dat het bij hem allemaal zo soepel ging. Hij laat een foto zien waarop hij gefermenteerde merriemelk krijgt, die hij in de lucht moest spetteren voor geluk. ‘Dat is traditie. Ik wenste dat ik een goede race zou hebben, maar dat kwam niet uit.’

De ruiters moeten in tien dagen de duizend kilometer afleggen, op paarden die normaal in het wild leven en nauwelijks aan ruiters gewend zijn. Field heeft zelf paarden. Hij jaagt ermee en doet aan wedstrijdspringen, maar de halfwilde Mongoolse minipaardjes zijn van een heel andere orde.
‘Ik heb zelf paarden getraind, maar hier spring je gewoon op wilde beesten waar bijna nooit iemand op heeft gezeten. Als je er eenmaal op zit, zijn ze relatief makkelijk te berijden. Maar dan moet je er wel op zien te komen. Er is een techniek voor, waarbij je je been over het paard slingert en er snel opspringt.’ Hij laat een foto zien van een vrouw die probeert aan de rechterkant op een paard te komen. ‘Fout’, zegt hij. ‘Die paarden kennen alleen ruiters vanaf de linkerkant. Als je iets aan de rechterkant probeert, gaan ze over de rooie.’
Iedere veertig kilometer krijgen de deelnemers een nieuw paard. Ze verschillen nogal qua temperament. Wie als eerste aankomt, kan de beste kiezen. Hoe later je aankomt, hoe meer kans dat je opgescheept zit met het kneusje van de kudde.
Een goede start is dus van belang, maar dat geluk had Field niet. ‘Tijdens de eerste etappe werd mijn paard mank. Ik stapte af, en ging te voet met hem verder. Na tweehonderd meter ging het al beter, gelukkig. Een andere ruiter riep: “Spring er weer op!”’ Dat werd een eerste les. ‘Never try to get back on them. Hij bokte me er meteen af, en danste even op me.’ Resultaat: ‘Mijn hand was zwart, werd zo groot als een rugbybal, met een vreselijke snee aan de achterkant.’
Ook de tweede etappe, op een ander paard, was afzien. ‘We kwamen in een mooie vallei, dus ik dacht: ‘Laten we gaan!’ Maar op een of andere manier viel hij, en landde bovenop me.’ De grootste tegenslag kwam de dag erna. ‘De eerste twee dagen regende het heel veel, horizontal rain. Het was glad, en mijn paard klein. Toen we door een rivier liepen, gleed het zadel van hem af. Ik viel in het water, landde op een steen en die spleet mijn knie open. Ik had hem toen nog vast, maar hoorde snap en de teugel brak. Mijn paard rende bokkend weg. Met al mijn spullen.’
Voor echte noodgevallen kunnen ruiters straffeloos een SOS inzetten, dus Field werd naar het dichtstbijzijnde kamp gebracht en kreeg medische hulp. Maar zijn spullen was hij kwijt en het paard is nooit teruggevonden. ‘Ik kon een reservezadel gebruiken, en ruilde wat spullen voor stijgbeugels. Ik had uiteindelijk voor elk been een andere stijgbeugel, die ik bij elkaar bond met een spanband van een tent.’
Een andere zorg: ‘Om de race in tien dagen te halen moet je drie etappes per dag doen. Ik liep achter.’ Halverwege de wedstrijd begon hij in te lopen. ‘De pijn in mijn knie trok weg. In één dag pompte ik er vier etappes uit.’
Ook begonnen andere ruiters uit te vallen. ‘Op dag vijf stopten de meesten. Dat heeft met fitheid te maken. Hoe goed je rijdt, is een ding, maar het is ook een kwestie van uithoudingsvermogen. Ik ben altijd atleet geweest, en ik heb een jaar getraind om fit te worden voor deze race. Op dag vijf kickte dat in, en begon ik er zelfs van te genieten.’

En hij kreeg de betere paarden. ‘Omdat anderen uitvielen, kreeg ik de middenmoot – nog niet de beste. Toen dacht ik: wow, dit is veel makkelijker en werd ik heel competitief. Er was echt no way dat ik laatste zou eindigen.’
‘Het zijn prachtige paarden, niet om te zien, maar omdat het stamina machines zijn. Eentje liep 15 kilometer achter elkaar 35 kilometer per uur. Dat is niet plezierig. Je hebt geen controle, en het terrein is ruw. Daarnaast reageren ze niet op aansporen met je benen, zoals hier, dus die moet je doodstil houden. Van de teugels moet je ook afblijven. Je spoort ze alleen aan met je stem: ‘Chuu! Chuu!’ En verder moet je ze laten gaan, en ze vertrouwen, ook al zit het terrein vol met obstakels en gaten van mollen. Die paarden weten dat ook en ontwijken ze. Je geeft ze een soort van richting, en dan laat je ze gaan.’
Bij elke stop worden de beesten uitgebreid onderzocht door een team dierenartsen. Als de hartslag te hoog is, het paard mank is of maagproblemen heeft, dan wordt de ruiter gestraft. ‘Ik had drie doelen. Eén was een perfecte dierenarts-score. Ik zie mezelf als ruiter, maar ook als een paardenmens, dus die vond ik heel belangrijk. En dat is gelukt, ik was een van de zes ruiters die alle check-ups haalde. Mijn tweede doel was de finish halen. Niet vanzelfsprekend, maar wel gelukt. Mijn laatste, een beetje geheime doel, was in de top tien komen. Dus ik heb me weer opgegeven om over twee jaar opnieuw mee te doen.’ Hij laat een mail van de organisator zien, die alvast een plek voor hem vrijhoudt. ‘Ik kijk ernaar uit je te zien winnen’, schrijft hij. ‘Hij denkt ook dat ik het beter had kunnen doen, met iets meer geluk.’
Juist de oudere deelnemers deden het goed, vertelt hij. ‘Bob Long, de winnaar, is zeventig jaar oud. Ik ben 55, en er was iemand van 57 die zevende werd. We zijn misschien oud, maar echt niet finished.’
Field is nog aan het herstellen, maar begint volgende week weer met trainen. ‘Misschien doe ik het zelfs nog een derde keer. Als Bob de race op zijn zeventigste kan winnen, waarom niet?’