Columns & opinie
Wabi sabi: waarom je nooit je jeugdliefdes opnieuw moet opzoeken
Remco Breuker herleest een geliefd boek uit zijn jeugd, maar kan het werk nu alleen met andere ogen bekijken. 'Ik had wellicht niet aan mijn irritatie moeten toegeven.'
Remco Breuker
donderdag 19 januari 2023

Als derdejaars Japanologen kregen wij bij het college Moderne Literatuur een beroemd essay van Tanizaki Jun’ichirō, bijna Japans eerste Nobelprijslaureaat voor de literatuur, te vertalen: Lof der schaduw (In’ei raisan). In dit veelgeprezen betoog uit 1933 beschrijft hij een toen al verloren gegane wereld, een land van schaduw, subtiele lichtval en suggestie, waar de esthetische ervaring in het middelpunt stond.
Het was de tijd van grootschalige elektrificatie van stad en dorp en alles zag er opeens naakt en anders uit onder het licht van een elektrisch peertje.

Maar in het oude door kaarsen verlichte Japan, dat toch grotendeels uit Tanizaki’s literaire verbeelding lijkt te zijn ontsproten en dat aangemoedigd werd door zijn nieuwgevonden obsessie met de klassieke tijd, zijn niet alleen huizen, schuifdeuren, lampen en vrouwen een esthetische ervaring, maar is zelfs de toiletgang dat. Helemaal zeker weet ik het niet, maar Lof der schaduw kan wel eens het enige serieuze literaire werk ter wereld zijn dat een hele passage wijdt aan de esthetiek van het toilet (een houten toilet in de vorm van de bloem van een blauwe winde en gevuld met cedertakken is het summum, prachtig om te zien en volledig geluidabsorberend, dixit Tanizaki).

Ik herinner me in 1993 onder de indruk te zijn geweest van Tanizaki’s traktaat over de traditionele Japanse schoonheidsleer, over zijn verlangen om schoonheid in verhulling te zien liever dan in onthulling, om het natuurlijke boven het gemaakte te stellen, om zijn bewondering van onvolmaaktheid, vergankelijkheid en imperfectie. En dat alles gegoten in sensueel, beeldend en verleidelijk taalgebruik.

Tot ik van de week een boek probeerde te lezen omgeven door zwak kaarslicht en schaduwen en Tanizaki’s lofzang op de schaduw me begon te irriteren, omdat mijn ouder geworden ogen niet meer genoeg hebben aan zulk subtiel lichtspel. Dit leidde tot een hoogst ongelukkig voorval: de herlezing van een tekst die ik begin twintig mooi had gevonden.

'Toen ik het werk herlas, bleef er inderdaad niets van over'

Een mens moet beter weten dan de liefdes van zijn jeugd weer op te zoeken als de middelbare leeftijd eenmaal een feit is. Geen aanval van nostalgie is dan ook sterk genoeg om me ertoe te nopen een dvd van Q&Q te kopen, om de lotgevallen van Old Shatterhand en Winnetou te herlezen, of om een pick-upnaald in de groeven van Dynamite van Jermaine Jackson te zetten.

Ook Lof der schaduw behoorde op een of andere manier tot deze categorie van onaanraakbaren, zo bleek, want toen ik het werk herlas, bleef er inderdaad niets van over.

Niet helemaal niets, wellicht, want Tanizaki’s taalgebruik was nog steeds sensueel en beeldend en verleidde de lezer. Maar de rest van het essay zag ik nu met andere ogen – naast meer licht bleken die ook andere dingen te hebben gemist. Het terloopse racisme is nu onverteerbaar – het gemak waarmee de wereld wordt ingedeeld in westerlingen en oosterlingen die worden geboren met bepaalde onveranderlijke kenmerken verbaast anno 2023. Zijn seksisme evenzeer. Een eventuele dekolonisering van het curriculum zou dan ook prima met Lof der schaduw kunnen beginnen.

Maar wat me het meest trof was hoezeer de tijd het doek had weggetrokken van de tegelijkertijd schitterende en welhaast pijnlijke manier waarop Tanizaki de Japanse cultuur wist te exotiseren en onder het mom van esthetische ervaringen een onherroepelijke scheiding aanbracht tussen Japanner en westerling. Dat geschiedde elegant en prachtig verwoord: de wijze waarop hij lichtval op het papier in schuifdeuren beschrijft is grandioos. En Tanizaki brengt verhelderende inzichten: het glimmende antieke lakwerk waar Japan beroemd om is, moet er inderdaad bescheidener en indrukwekkender hebben uitgezien onder kaarslicht. Gloeiende kolen als verwarming dragen meer bij aan de esthetiek dan een elektrisch kacheltje.

Maar wat me bleef bezighouden was dat dit essay in 1933 geschreven is. Japan had Taiwan en Korea gekolonialiseerd en was Mantsjoerije allang binnengevallen. De staat was steeds militaristischer en fascistischer geworden. Wellicht is het je terugtrekken in de ervaring van een verloren gegane esthetiek dan een ontsnapping aan een akelige werkelijkheid. Maar het gevoel bekroop me dat die ook door Tanizaki als typisch Japans geroemde esthetische concepten van mono no aware (gevoeligheid voor de vergankelijkheid van alles) en wabi sabi (niets blijft, niets is af, niets is perfect) toch vooral slechts in een zelfopgelegd vacuüm van kunstmatigheid kunnen bestaan.

Ik had wellicht niet aan mijn irritatie moeten toegeven en Lof der schaduw niet moeten herlezen. Tegelijkertijd apprecieer ik de ironie dat ook voor dit – nog steeds in hoog aanzien staande – traktaat lijkt te gelden dat niets blijft, niets af is en niets perfect is. Al is het de vraag of dat ook maar iets bijdraagt aan de schoonheid ervan.


Remco Breuker is hoogleraar Koreastudies