Cultuur
Renske Veldman wint kerstverhalenwedstrijd met ‘Tot hier’
In ‘Tot hier’ dwaalt een student in het schimmenrijk van de liefde en door de nevel van Leiden, de stad die ‘alleen in de avond’ bestaat. Het is een 'zwierige en zelfverzekerde ode aan het leven dat voor ons ligt’, zegt de jury over het verhaal van Renske Veldman. Zij wint daarmee de eerste prijs in de Mare-Kooyker-Kerstverhalenwedstrijd.
donderdag 18 december 2025
Illustratie Silas.nl

Haar benen, ook die weten niet eens waar ze heen aan het lopen zijn. Het enige wat ze wel weet: de afslag moet ooit komen. Dat soort dingen voel je wel aan. Ook al is ze er niet echt bekend, ze weet ook dat Leiden natuurlijk geen cirkel is.

Nadat hij haar vanochtend haastig de deur uit had gezet was ze maar op goed geluk gaan lopen, zonder te weten waarheen. Waar ze nu beland is weet ze niet, maar eindeloos blijven rondlopen moet onmogelijk zijn in zo’n kleine stad. Ooit zal er wel een afslag komen die haar naar bekend terrein brengt, daar houdt ze zich aan vast.

’s Ochtends vroeg geeft de stad haar een heel ander gevoel. Wat normaliter in donker gehuld is, is nu zichtbaar en alles voelt daardoor onvast. Voor haar bestaat deze stad alleen in de avond. Voor dates met schuchtere filosofiestudenten, voor massa’s hese studenten om in op te gaan met Leidens ontzet, en voor keuzevakken waarbij ze niet goed had gekeken naar de locatie en zich vanuit de Haagse campus naar het Lipsius moest haasten.

Maar nu was Leiden stil. Zonder de vrolijke kerstverlichting in het donker, zonder de eindeloze opstelling kroegjes, zonder die beloftes van plezier was de stad koud, leeg en zo onbeweeglijk deprimerend als heel Nederland kan zijn aan het einde van het jaar. Nu de stad zijn rol als decor van geluk was verloren, lijken alle plekken vervangbaar. Elke straat die ze inloopt, kan net zo goed alle andere zijn. Het helpt daarbij ook niet dat ze geen steek kan zien.

Haar lenzen heeft ze gisteravond weggegooid tijdens haar onverwachte logeerpartij, want ermee slapen schijnt echt slecht te zijn voor je ogen. Toen had ze dat zelfs nog romantisch gevonden. Waarom zou ze ver moeten kunnen kijken als ze toch dicht bij hem is? 

Nou, daar is ze wel even van teruggekomen nu ze alleen, halfblind, en met een lege telefoon door de stad dwaalt. In de waas van wat er nog van haar zicht over is, glijden de passanten, het zijn er niet veel op dit uur, als schimmen voorbij. Schijnbaar even doelloos, maar net als zij niet in staat tot stilstand te komen.

Toen hij haar heel dicht tegen zich aan drukte, overviel haar het welbekende gevoel van een ramp die op het punt staat plaats te vinden

Vanochtend, toen ze afscheid namen, stonden ze eventjes stil tegenover elkaar. Er werd niks gezegd, maar beiden wisten het. Dit was de laatste keer dat ze elkaar zouden zien. Dat soort dingen voel je aan. Haar lichte gevoel van misselijkheid had het verraden, waardoor ze het niet meer kon ontkennen. 

Ook hier moest ooit de afslag komen. Deze stad had niet eeuwig de omtrek van haar geluk kunnen zijn, net als hij niet altijd de hare had kunnen blijven. Ze probeert zich te herinneren of hij haar op dat laatste moment iets langer heeft omhelst. Toen hij haar heel dicht tegen zich aan drukte, overviel haar het welbekende gevoel van een ramp die op het punt staat plaats te vinden. Het bloed dat uit je gezicht wegtrekt, je maag die zich omdraait, en je benen die onstabiel alles nog rechtop proberen te houden. Het lichaam dat zich al voorbereidt op wat de geest nog niet begrijpt: dat dit het dan is. Het cliché dat het verdriet er niet minder om maakt.

Dwalend door het doolhof dat Leiden is geworden, hoopt ze ook maar iets te herkennen. Ze had deze stad vooral door hem leren kennen, en nu hij niet meer bij haar is, lijken alle plekken die ze zich herinnert onvindbaar. Maar ze moeten wel bestaan, dicht bij haar zelfs, net zoals hij ook ergens hier is. Als ze nu omkijkt, verwacht ze haast hem te zien staan. Zelfs als wazige schim zou ze hem nog herkennen. Hij zou haar weer in zijn armen sluiten en meenemen. Terug langs alle straten die ze vanochtend al heeft doorlopen. Terug naar het begin, dat afscheid.

Leiden is daarmee ook wellicht geen doolhof, waar ze verdwalen kan, maar een labyrint. Het pad is al bepaald, en haar lichaam is al op de juiste weg. Haar haast automatische beweging brengt haar constant verder, maar waarheen? Ze heeft in deze stad niets te zoeken, en toch kan ze zich er niet toe brengen naar het station te lopen.

Weer denkt ze terug aan dat afscheid. Of, dat probeert ze. Eigenlijk kan ze zich niet eens herinneren of ze hem nog wel een laatste keer heeft aangekeken. Waarschijnlijk heeft ze zich na die laatste omhelzing meteen afgewend. Voor haar gevoel was ze al minstens twintig meter verder gelopen toen hij pas de voordeur achter haar sloot. Ze herinnert zich elk afscheid als een vlucht, een poging om niet nog meer schade aan te richten. Dus had ze niet omgekeken, de pas erin gezet, en was ze aan haar pad begonnen.

Maar nu de afstand tussen haar en de ramp is toegenomen, begint dat ziekelijke verlangen weer op te komen. Maanden aan gesprekken en momenten blijven zich in haar hoofd herhalen, op zoek naar dat ene punt waar het exact mis is gegaan. Bij elke nieuwe straat die ze betreedt, slaat haar hart even over van de spanning dat hij daar misschien ook zou lopen.

Toen ze vanochtend, veel te vroeg, wakker werd, had ze een tijdje naar hem gekeken in het licht van de opkomende zon. Het was de laatste stilte voor het einde, als hij nu wakker zou worden zou het echt voorbij zijn, ook al wilde ze het nog niet toegeven. Het moment dat je het eindelijk beseft komt altijd te laat. Vanaf dat moment kun je het afscheid alleen nog pauzeren, kleine momenten proberen te stelen. Misschien, dacht ze toen, was het gevoel nog even terug te winnen. Zoals ze daar lagen, twee lichamen die samen een soort theater vormden. Haar wakkere lichaam, waar het gevoel zich nog afspeelde. Zijn slapende lichaam, waar haar verlangen zich afspeelde. Het moment dat hij wakker zou worden, zou het voorbij zijn, dan zou ze het gevoel dat in haar lichaam al heeft ingeslagen niet meer negeren. 

Emoties zijn ook maar net verpakte, opgepoetste versies van alles wat allang in ons raast

Het is wat ze nu, uitkijkend over een wazige gracht, langzaam wil toegeven: dat het echt voorbij is. Dat haar lichaam dat allang weet blijkt, daarom blijft ze nu doelloos verdwalen. Het is de angst hem te moeten missen terwijl ze hem al kwijt is, die haar niet laat stoppen maar ook niet laat ontsnappen. Emoties zijn ook maar net verpakte, opgepoetste versies van alles wat allang in ons raast. Wat ze nu doet, eindeloos haar stappen herleiden om te kijken waar ze hem kwijtgeraakt is, werkt alleen tijdelijk om de gaten in haarzelf te dichten.

Terwijl ze door de wazige stad loopt, probeert ze het gevoel dat hij de hare is nog even terug te halen. In donkere etalages van gesloten winkels liggen kerstwensen, de condens op de ramen verraadt de kou waarin ze zich bevindt. De feestdagen, ook die begon ze zich nu voor te stellen zonder hem. Zonder de eindeloze stroom fietsende studenten in het centrum, altijd op weg, zonder de geur van gemorst bier dat in plakkerige vloeren is getrokken, wordt haar eenzaamheid haar duidelijk. 

Nu Leiden haar geen enkele belofte meer kan maken, begint ze het te begrijpen. Ze zou zich kunnen omdraaien en naar hem op zoek gaan. Waarschijnlijk zou ze hem zelfs vinden, maar het zou niet uitmaken. Alles wat ze hem nu zou geven zou te laat zijn. Hoe sterk haar verlangen haar ook tegenhoudt om door te lopen, haar pad is allang bepaald.

De wazige schimmen om haar heen vermeerderen zich en ze laat zich opnemen in de stroom. Een zachte regenbui bedekt haar haren met een laagje druppels, maar niet genoeg om echt nat te worden. Alles glijdt van haar af. 

Ergens in Den Haag appt waarschijnlijk haar huisgenoot nu om te vragen of ze vanavond mee eet. Die stad is van haar. Daar zou ze, zo blind als ze nu is, nog alle straten herkennen. Dat is waar haar leven zich bevindt, waar ze zo meteen nog even de laatste tentamens gaat afstrepen.

Volgende week zit ze nu waarschijnlijk aan een kerstontbijt en denkt ze niet eens meer aan hem. Liefdesverdriet komt altijd te laat, en is ook maar een poging van de geest om de boel achteraf netjes aan elkaar te praten. Zodra je eindelijk de woorden vindt waarmee je je vriendinnen gaat vertellen waar het stukgelopen is, kun je opgelucht ademhalen omdat je de pijn die zich al veel langer in je bevindt eindelijk begrijpt.

Het is een schattig stukje theater, dat eindeloos hier willen verdwalen in de herinneringen aan hem, maar ze begint nu te begrijpen dat haar leven zich heel ergens anders afspeelt. De juiste afslag dient zich op gegeven moment aan, en zelfverzekerd neemt ze hem. De welbekende blauwwitte letters doemen op, Leiden Centraal, het eerste wat ze deze ochtend wel duidelijk kan zien. Ze hoeft alleen nog maar door te lopen, niet om te kijken en zich te laten wegvoeren.

Van de jury

Schrijven is schrappen en streng zijn, wist dichter Leo Vroman als geen ander. Hij produceerde weliswaar maar één gedicht per maand, erkende hij in 1948 tegenover schrijver Willem Frederik Hermans, maar dat zorgde er wel voor dat hij vijf erbarmelijke gedichten (‘beneden het slechtste dat ooit door anderen is gepubliceerd’) niet schreef. 

‘Dit komt voornamelijk doordat ik nu eenmaal zeer veel respect heb voor wit papier, inkt, vulpennen, schrijfmachines, letterzetters, drukpersen, boekbinders en dergelijke en ik zou het bijvoorbeeld beschamend vinden iets te doen drukken waarvan de inhoud minder mooi is dan het lettertype, en minder groot.’

Die gedachte heerst anno 2025 ook bij de Leidse literatoren. Want voor de 21e editie van de Mare-Kooyker-Kerstverhalenwedstrijd kwamen er slechts twaalf (12!) inzendingen binnen, minder dan de helft van het gebruikelijke aantal. Dat leidde even tot lichte paniek bij de jury, bestaande uit schrijvers Arjen van Veelen, Christiaan Weijts en Mare-hoofdredacteur Frank Provoost. 

Tot ze begonnen te lezen. Want toen leek het alsof er al een Vromaniaase voorselectie had plaatsgevonden. De verhalen over helse fiets- en kroegentochten, verdwenen vaders en zwoegende promovendi die een eenzame kerst vieren met pizza en peer reviews  waren stuk voor stuk van hoog niveau. De enige inhoudelijke eis – laat iemand verdwalen, op welke manier dan ook – kreeg telkens een originele invulling. Zelfs aan het vorig jaar uitgevaardigde elfen- en trollenverbod was gehoor gegeven.

In ‘Een druk op de knop voor geluk’ twijfelt een jongen die in het ziekenhuis is beland of hij de verpleegster zal oproepen. Binnen deze ogenschijnlijk eenvoudige situatie brengt Shennel Boakye (30, straf- en strafprocesrecht) haar personage overtuigend tot leven. Herinneringen, voorgeschiedenissen en verhaallijnen komen subtiel samen, terwijl de verteller zijn angst en pijn deelt én een scherpe reflectie biedt op mannelijkheid anno nu: ‘Ik voel me niet waardig genoeg.’ Korte, kale zinnen die niets willen uitleggen en veel zeggen, maken dit trefzekere verhaal tot een verdiende derde-prijswinnaar.

In ‘Zoë’s kerstinterview’ ontaardt een schijnbaar simpele schoolopdracht in een surrealistisch vraaggesprek met een vrouw die zingend voor een supermarkt staat (of zit, of zweeft?) en opbiecht dat ze langzaam maar zeker onzichtbaar is geworden. Leah van Valkengoed (22, Applied Mathematics) laat generaties beeldend op elkaar botsen, weet hun taal(kloof) feilloos te vangen en teleporteert het magisch realisme van like Belcampo naar het heden. Zo iemand zou – in de woorden van Zoë – ‘echt twenty-four fucking seven’ schrijver moeten zijn en verdient de tweede prijs.

In ‘Tot hier’ dwaalt een student in het schimmenrijk van de liefde en door de nevel van Leiden, de stad die ‘alleen in de avond’ bestaat. ‘Kijk niet om’ is het devies. Anders dan mythologische voorgangers zoals Orpheus of de vrouw van Lot slaagt deze hoofdpersoon er wél in om haar blik op de toekomst te houden, de controle te herpakken en de uitgang te vinden. Want: ‘Emoties zijn ook maar net verpakte, opgepoetste versies van alles wat allang in ons raast.’ Met deze zwierige en zelfverzekerde ode aan het leven dat voor ons ligt, wint Renske Veldman (23, crisis and security management) de eerste prijs van de Mare-Kooyker-Kerstverhalenwedstrijd 2025.

Renkse Veldman: ‘Er zijn al genoeg twintigers die aanstellerige autofictie schrijven’

 

Gefeliciteerd! Hoe kwam je op het idee voor dit verhaal?
‘Ik was laatst daadwerkelijk verdwaald in Leiden, gelukkig door mijn slechte richtingsgevoel en niet door liefdesverdriet. Maar tijdens die wandeling luisterde ik obsessief naar het nummer Merry Christmas, Please Don’t Call. Daarin komt het weemoedige gevoel van de feestdagen en denken aan je exen ook een beetje samen. Ik ben sowieso groot voorstander van over je ex schrijven, het was een uitdaging om het tot slechts 1500 woorden te beperken.’

Wil je ook echt de literatuur in?
‘Ik ben van jongs af aan wel veel bezig geweest verhaaltjes te schrijven, maar het is vooral een hobby. Ik denk dat literair Nederland inmiddels ook wel genoeg twintigers heeft die aanstellerige autofictie schrijven, dus ik houd het lekker voor mezelf tenzij er een boekenbon te winnen valt. 

‘Het is meer een leuke manier om voor mezelf bepaalde ideeën of emoties te doorgronden, dus ik blijf het zeker met plezier doen.’

Wie zijn je literaire voorbeelden?
‘Voorbeelden zou ik beledigend vinden voor deze auteurs, maar vooruit. Ik bewonder onder andere het werk van Marguerite Duras, Carry van Bruggen, Frederik van Eeden, Louis Couperus, en eigenlijk alle literatuur waarin af en toe vrouwen op de rand van een zenuwinzinking langskomen.’

Wat koop je van de €250 aan boekenbonnen?
‘Het lijkt me wel grappig om het verzameld werk van Gerard Reve op mijn koffietafel te kunnen zetten.’