‘Er zijn zo’n tienduizenden aanvallen per jaar op mensen door honden’, zegt bioloog Kevin Groen, terwijl hij met zijn hoge hikeschoenen over het modderige pad over de heide loopt. ‘En toch maakt iedereen zich zo druk om de wolf.’
Het is het begin van de middag op de Zuidoost-Veluwe. Na dagenlange regen breekt hier en daar de zon een beetje door. Achter Groen lopen zijn stagiaires, Jitte van Leeuwen (23) en Lisa de Haas (23), van de minor biodiversity & sustainability, met latexhandschoenen, glazen buisjes en plastic zakjes in de aanslag.
‘Ik heb eigenlijk ook nog nooit een briefing gegeven wat je moet doen als je een wolf tegenkomt’, vertelt de bioloog. ‘Maar hoewel ik al bijna drie jaar hun dieet onderzoek, ben ik er nog nooit een tegengekomen. Je mag in ieder geval niet gaan rennen, want dan zien ze je als prooi. Je moet gewoon hard tegen ze praten. Praten, niet gaan schreeuwen. En langzaam achteruitlopen.’
Sinds 2018 leeft de wolf officieel weer in Nederland, na een afwezigheid van bijna anderhalve eeuw. De eerste vrouwelijke wolf kwam vanuit Duitsland het land binnen en vestigde zich op de Veluwe. Maar die terugkeer leidt tot verdeeldheid: terwijl natuurbeschermers de komst toejuichen, zien sommige boeren en omwonenden de wolf nog altijd als een bedreiging voor vee en veiligheid.
Buit
Na nog geen vijf minuten lopen is de eerste buit al binnen. ‘Hier hebben we een heel natte’, zegt Groen, wijzend naar een wolvendrol die midden op het pad ligt. ‘Lekker!’
Een wolvendrol is makkelijk te herkennen, vertelt hij. ‘Als je goed kijkt, zie je dat er heel veel haren in zitten. En vaak zitten er ook grote stukken bot in. Of hoeven.’
Ook de geur is typerend, al is dat door alle regen niet meer te merken. ‘Normaal heeft het een beetje een leverachtige geur. Mensen denken dat dit allemaal heel vies werk is, maar ik vind wolvendrollen matig stinken. Het is voornamelijk haar, de rest verteren ze.’
Niet veel later is de tweede drol al gespot. Nadat er een foto is gemaakt van het uitwerpsel, legt De Haas er een rolmaat naast. ‘Eerst meten we hoe groot de drol is’, legt Groen uit. ‘Je hebt hier namelijk ook vossen en hun poep lijkt erop, maar is kleiner. Hij moet een bepaalde afmeting hebben. Volgens mij minimaal 2,5 centimeter in dikte en in lengte 20 centimeter?’
Versheid
Hij kijkt zijn stagiaires aan. Van Leeuwen: ‘Het is niet “en”, maar 2,5 centimeter dik óf 20 centimeter lang.’ Haar begeleider knikt. 
‘We schrijven ook de coördinaten op’, vervolgt ze. ‘Zodat we weten waar we ‘m gevonden hebben. En de versheid en de datum.’
De versheid van wolvendrollen wordt genoteerd van 1 (heel vers, nog zacht) tot 4 (oud en droog). Maar ook oude drollen zijn belangrijk voor onderzoek. ‘We doen ook onderzoek naar de haren en botten’, legt Groen uit. ‘De drollen worden gewassen, de haren gedetermineerd en de botten gaan naar de archeologieafdeling.
‘Er is bijvoorbeeld een student die heeft gekeken naar kauwsporen van wolven op botten. Die gebruiken ze dan weer in de archeologie om te vergelijken als ze kauwsporen vinden op opgegraven botten.’
Bij de derde drol ontstaat er discussie over de versheid. ‘Ik zou er een 2 van maken’, stelt Groen. Hij kijkt even met zijn verrekijker over de heide of er ergens een wolf te spotten is. Vooral de bosrand zou een goede plek zijn om ze te vinden. ‘Of nee, doe maar 3.’
De Haas: ‘Ik denk eerder een 2.’
Groen: ‘Oké, dan doen we 2. De binnenkant is nog wel redelijk zacht.’
Geen wolf te bekennen, wel een kudde grazende Schotse Hooglanders.
Schapen
Als hij eenmaal zijn groene latexhandschoenen heeft aangetrokken, hurkt de bioloog naast de wolvenpoep om deze met een pincet te ontleden. ‘Mag ik een eppie?’
De Haas geeft hem een Eppendorfbuisje waar Groen een monster in propt. ‘Bij jonge poep, waar nog nattigheid tussen de haren zit, is er een goede kans dat we nog DNA-onderzoek kunnen doen. Als de wolf bijvoorbeeld een muis heeft gegeten, is het heel moeilijk om tussen al die haren ook muizenhaar te vinden. Dus dan mis je nog weleens wat. Met DNA-onderzoek kunnen we er dus meer diersoorten uit halen. Maar hoe ouder de drol, hoe minder goed dat gaat.’
Officieel loopt het onderzoek eind 2025 af, maar de onderzoekers gaan langer door. ‘Waarschijnlijk tot en met februari: het verschilt namelijk wat ze per seizoen eten en zo kunnen we de winter nog meepakken. Dan zie je bijvoorbeeld dat ze meer schapen eten, omdat het dan moeilijker is om andere prooien te pakken. De ene wolf valt veel meer schapen aan dan de ander. Daar willen we verder onderzoek naar doen door ook te gaan kijken naar het dieet per individu; welke wolf heeft deze drol neergelegd? Uit één drol kun je dus heel veel informatie halen.’
Er is nog weinig bekend over het wolvendieet, vertelt Groen, terwijl hij met zijn stagiaires de vierde drol inspecteert. ‘De wolf is nog maar vrij recent teruggekeerd in ons land. We weten helemaal niet wat die eet. In het nieuws lees je alleen maar “schaap dit, schaap dat”.’
Dat blijkt alleen niet uit zijn onderzoek. Inmiddels heeft de bioloog al ruim vijftienhonderd drollen geraapt, die in het lab allemaal in een vriezer liggen. ‘Ze vallen inderdaad schapen aan, maar binnen hun dieet valt het aandeel van schapen erg mee. Het kan natuurlijk wel dat ze er eentje doden en vervolgens niet opeten.’ Schapenkarkassen worden namelijk sneller opgemerkt en daardoor opgeruimd, waardoor de wolf niet later nog terug kan komen om deze te eten.
Gemiddeld genomen zijn reeën de belangrijkste voedingsbron voor wolven (56 procent). Daarna zijn wilde zwijnen (37 procent) en edelherten (18 procent) in trek. Schapen staan met 8 procent een stuk minder vaak op het menu.
Maar dat hoort Groen nooit terug in de discussie over wolven. ‘Als ik niets zou weten over biologie en ik open de krant, denk ik: jezus, die wolven eten alleen maar schapen. Eigenlijk zou ook elke keer dat een wolf een ree eet in het nieuws moeten komen.’
Probleemwolven
Ook het politieke debat over het afschieten van zogenoemde probleemwolven (die tweemaal binnen twee weken een schaap aanvallen) vindt hij opmerkelijk. In zijn ogen is er pas sprake van probleemwolven als ze hun angst voor mensen verliezen. ‘Ze horen bang en schuw te zijn voor mensen. Als ze mensen gaan opzoeken, is er iets mis. Daarom kom ik er dus nooit een tegen.’
Groen hoopt dat Nederland een voorbeeld gaat nemen aan Oost-Europa. ‘Daar is de wolf nooit weggeweest. Iedereen vindt het daar heel normaal om een schaap goed te beschermen tegen de wolf of andere roofdieren. Dat een wolf schapen eet, is namelijk geen onnatuurlijk gedrag. Of hij nou een schaap of een ree eet: de wolf ziet gewoon een prooi.’
Inmiddels is drol nummer negen ook gevonden. ‘Deze is wel heel droog’, constateert Groen. Hoewel de onderzoekers elke maand een week dit gebied uitkammen, is deze wolvenpoep echt al oud. ‘Maar: beter een drol te veel dan een drol te weinig meenemen. Aan de roodbruine haren te zien heeft deze een Schotse Hooglander gegeten. Meestal pakken ze kalveren.’
De volgende drol loopt hij straal voorbij, waarop de stagiaires hem al snel terugfluiten. ‘Kevin is aan de beurt’, roepen ze in koor. Om en om mogen de onderzoekers de ontlasting veiligstellen, waarna De Haas alles in haar tas stopt.
‘Vergeet je niet het stuk bot mee te nemen?’ vraagt Van Leeuwen haar stagebegeleider.
Groen: ‘Aan de dikke zwarte haren zie je dat dit waarschijnlijk een zwijn is geweest. Zwijnen hebben bij geboorte nog een beetje een roodbruine vacht, die zie je ook, dus dit is waarschijnlijk een jong dat in maart is geboren.’
Van Leeuwen: ‘Kevin, nu vergeet je het bot alsnog.’
‘Jeetje’, lacht Groen. ‘Wat een kutbegeleiding ben ik!’
Kort na de constatering ‘dat we geluk hebben met het weer’, barst het noodweer los en komen alle regenjassen tevoorschijn.
Toch is het team vastberaden ook drol elf, twaalf en dertien mee te nemen naar het lab. ‘Ik heb nog nooit zoveel drollen gevonden op één dag’, roept de bioloog enthousiast. ‘Moet je kijken: hier zit zelfs een heel hoef van een zwijn in!’
Door zijn verrekijker scant Groen de horizon nog een laatste keer. ‘Helaas geen wolf. Ik hoop het ooit nog mee te maken.’