‘Het moest voor iedereen evident zijn dat dit echt niet erdoor had kunnen glippen als er ook maar iemand enigszins serieus naar had gekeken’, vertelt wetenschapsjournalist Stan van Pelt. Om te testen of hoe makkelijk het is om een nepartikel geplaatst te krijgen verzon hij het meest belachelijke onderzoek wat hij kon bedenken.
‘Ik heb wat geschreven over telepathie, daar is geen enkel bewijs voor, dus dan moeten er al meteen wat alarmbellen gaan rinkelen. Ik wilde echt over the top, dus toen heb ik nog toegevoegd dat er buitenaardse wezens bij betrokken waren. De grafieken waren onleesbaar omdat ik ze met AI had gemaakt, en AI stond ook nog eens genoemd in het dankwoord. Het werd geplaatst.’
Het wetenschappelijke tijdschrift dat het artikel publiceerde, is geen gerenommeerd blad, maar een van de vele zogenoemde parasitaire tijdschriften. Die kijken niet of nauwelijks naar de inhoud, maar hebben alleen interesse in het geld dat de auteur wil betalen om iets te laten publiceren. Omdat de namen van neptijdschriften vaak maar een paar letters verschillen van echte bladen lukt het ze soms onoplettende wetenschappers te strikken.
Het is een van de vele vormen van sjoemelen in de wetenschap die Van Pelt bekijkt in zijn boek Sloppy Science. Van praatjes op fopconferenties die vooral de ego’s van de sprekers strelen tot grote schandalen waarbij schijnbaar gerenommeerde wetenschappers als Diederik Stapel en Lorenza Colzato toch bleken te frauderen met onderzoeksresultaten.
Het is een onderwerp waarmee Van Pelt goed bekend is als wetenschapsjournalist. Zo schreef hij eerder onder meer over de toch-niet-bestaande majoranadeeltjes van de Delfste natuurkundige Leo Kouwenhoven.
Dat soort grote fouten, waar mensen doelbewust dingen manipuleren halen het nieuws. Maar Van Pelt waarschuwt voor een groot grijs gebied waar het gesjoemel niet zó erg is, maar nog steeds problematisch.
‘De Vrije Universiteit heeft daar een paar jaar geleden onderzoek naar gedaan, onder zo’n zevenduizend Nederlandse wetenschappers. Vier tot acht procent zei wel eens data te manipuleren of te verzinnen. Dat hoort natuurlijk niet. Maar ongeveer de helft gaf aan wel eens die grijze dingen te doen. Bijvoorbeeld dat ze coauteur worden bij een artikel waaraan ze niet veel hebben bijgedragen. Daar veranderen de resultaten op zich niet door, maar het klopt ook weer niet helemaal.
‘Je kunt ook selectief citeren en alles wat in tegenspraak is met jouw bevindingen weglaten, statistische tests zo uitkiezen dat de resultaten zo gunstig mogelijk uitkomen of een experiment dat niet zo goed uitkwam verzwijgen. Zulke praktijken zijn uiteindelijk een veel groter probleem voor de betrouwbaarheid van de wetenschap.’
Dat geldt ook voor fopconferenties. Iedereen die aan een universiteit werkt zal vast wel eens een mailtje hebben ontvangen van een onbekend congres met een welluidende naam op een chique locatie. Deze zogeheten vanity of predatory conferenties proberen winst te maken door toegangskaartjes te slijten aan argeloze wetenschappers die alleen hun cv willen oppoetsen met een plek als spreker. Om te kijken hoe het er daar nou echt aan toe gaat boekte Van Pelt een kamer in hetzelfde hotel waar zo’n nepcongres werd gehouden.
Nepcongres
Wat hij aantrof was een absurdistische mengeling van vakgebieden, verdwaalde onderzoekers en keynote speakers op zoek naar aandacht. ‘Het is een echt congres in de zin dat er echte organisatoren zijn, er is een echte locatie, er zijn lunches, er zijn praatjes van echte wetenschappers.’ Alleen: er is geen wetenschappelijk doel. In één en dezelfde sessie hoorde Van Pelt praatjes over tandheelkunde, neurowetenschap en wifi in bussen. Niemand die aanwezig was, was al naar een eerdere editie geweest van dit congres en niemand was van plan om naar de volgende te gaan. ‘Iedereen die ik sprak zei uiteindelijk wel dat ze zich genept voelden. Er was maar één hoogleraar uit Groningen die dat niet helemaal wilde toegeven.’
Veel van de drijfveren om te sjoemelen zijn terug te voeren op het competitieve model in de wetenschap, waar onderzoekers moeten concurreren voor aanstellingen, beurzen en plekken in tijdschriften. ‘Dat model is extreem doorgevoerd. Het selecteert mensen die gedijen in zo’n omgeving, de alfamannetjes die graag aandacht willen en de toon zetten. Jonge onderzoekers zoals promovendi zijn vaak veel idealistischer. En juist zij worden vaak de klokkenluiders die mistanden melden en vervolgens te maken krijgen met negatieve consequenties. Het zijn niet hoogleraren die een collega-hoogleraar erbij lappen.’
Van Pelt pleit daarom voor meer transparantie. Op dit moment krijgen onderzoekers in elke fase van het schrijven van een paper commentaar: eerst van je directe collega’s, van een subsidieverstrekker en van reviewers. Maar als het stuk eenmaal is gepubliceerd zijn er - op het intrekken na - bijna geen manieren om nog een fout aan te passen.
‘Ik vergelijk het met fruit in de supermarkt. Dat ziet er allemaal perfect uit. Maar in de praktijk is wetenschap meer zoals fruit in je eigen achtertuin en zit in elke appel wel een deuk. En dat is normaal, want het is mensenwerk. In dit competitieve systeem word je aangeleerd om niet te veel zwakte te tonen, maar je wil juist dat mensen makkelijker fouten opbiechten zonder daar negatieve consequenties van te ondervinden.
‘Het is geen natuurwet dat de wetenschap moet zijn zoals we het nu hebben ingericht. Ik hoop dat er door de uitwassen zoals neppublicaties en fopcongressen meer bewustwording komt en er echt veranderingen in gang gezet worden die wel nodig zijn.’
Stan van Pelt, Sloppy Science, Alles over wetenschapsfraude: van foutjes tot nepcongressen, Lebowski, 304 pgs, € 24,99
Dinsdag 11 november, lezing in Bibliotheek Stevenshof. Toegang gratis