Nieuws
Grunberg op zoek naar zonde — Gastschrijver ‘embedded’ in het Leidse studentenleven
Schrijver Arnon Grunberg sliep, met vier condooms op zak, in een studentenhuis. Hij verwachtte geweld en zonde. Hij vond liefde.
donderdag 23 oktober 2008
Grunberg schrijft een tekst op een muur van Augustinus © Taco van der Eb
Of ik het niet jammer vond dat ik nooit had gestudeerd. Toen ik op het eind van mijn gastschrijverschap in Leiden de studenten een halfuur de gelegenheid had gegeven om vragen te stellen over alle mogelijke onderwerpen, ook onderwerpen die niets met de colleges zelf te maken hadden, bleek dit er een van te zijn. De studente in kwestie wilde niet subtiel verwijzen naar gaten in mijn kennis. Het was haar te doen om de geneugten van het studentenleven die ik was misgelopen.
Gelukkig bood deze krant mij de gelegenheid iets van het gemis goed te maken. Nadat ik ‘embedded’ was geweest met Nederlandse soldaten in Afghanistan en Amerikaanse soldaten in Irak zou ik dan nu de studenten van dichtbij leren kennen. Op aanraden van een kenner van het studentenleven zou ik ‘embedded’ gaan bij studentenvereniging Minerva. Een nachtje slapen in een ‘herenhuis’ en dan op ‘sleeptouw worden genomen naar de tent.’
Navraag leerde me dat de kans bestond dat er met bier zou worden gegooid. Na Irak en Afghanistan klinkt het truttig, maar ik zag er tegenop om met bier te worden bekogeld.
Voor ik goed en wel de tijd had om mij geestelijk op een bierbad voor te bereiden, kreeg ik te horen dat ik niet welkom was op Minerva. Men vreesde bij Minerva voor negatieve publiciteit.
Een tussenpersoon wees de voorzitter van Minerva er nog vriendelijk op dat ik zelfs Guantánamo Bay was binnengekomen en erger dan dat gevangeniskamp zou het er bij Minerva toch wel niet aan toegaan, maar de studentenvereniging bleef onvermurwbaar.
Andere verenigingen waren minder bevreesd voor ‘slechte publiciteit.’ Ik was welkom op studentenhuis Kabeljauwsteeg 14 dat mij werd omschreven als een ‘actief dames & herenhuis’ waar leden van Quintus en Augustinus woonden. Zoiets heette ‘gemengd dubbel.’ Een slaapzak hoefde ik niet mee te nemen.
Gewapend met een opschrijfboekje, een potlood, een opklapbare tandenborstel en vier condooms stond ik op een donderdagavond in oktober voor Kabeljauwsteeg 14. De woorden ‘actief dames & herenhuis’ hadden mij doen vermoeden dat het er heet aan toe zou gaan daar in de Kabeljauwsteeg. En de woorden ‘gemengd dubbel’ hadden mijn fantasie nog verder op hol gebracht.
Een bijzonder vriendelijke, bijna brave student genaamd Bas doet open en begeleidt mij naar de keuken.
In het trappenhuis legde hij uit dat dit studentenhuis Hotel la Morue heet. ‘La morue is kabeljauw in het Frans,’ zegt Bas.
Het Duits kent het prachtige woord ‘Stundenhotel.’ Zou Hotel la Morue net zoiets betekenen? Leidse codetaal voor de zonde? Hotel la Morue.
In de keuken wordt gekookt. Daar zijn keukens voor, maar zondig kan koken a priori niet worden genoemd. De bewoners van Hotel la Morue hadden erop gerekend dat ik een hapje mee zou eten. Zelf had ik niet op eten gerekend. Op alles, zelfs op geweld, maar niet op eten.

‘Hoe is het om je eigen Wikipedia-page te hebben?’

Anneke geeft te eten en lijkt kamers te verhuren. Ze is zeker niet onsympathiek, maar straalt al op jonge leeftijd de doortastendheid van de matrone uit.
Er wordt gegeten.
Anneke zegt: ‘René is eigenlijk homo, maar hij is verliefd op Noor.’
Ik kijk naar Noor. Ze heeft een wond op haar kin. Van het hockeyen. René heeft geen wond op zijn kin.
Een meisje maakt aantekeningen in een schrift terwijl ze aan het eten is. ‘We gaan ook over jou schrijven’, zegt ze.
Ik knik.
‘Hoe is het nou om je eigen Wikipedia-page te hebben?’ wil de student weten die het record bitterballen eten heeft verbroken.
Bij het dessert komt het gesprek op ‘huisrelaties.’ Huisrelaties, begrijp ik, zijn min of meer gereguleerde seksuele betrekkingen tussen bewoners van een studentenhuis.
‘We hebben besloten’, zegt Bas, ‘dat als dat gebeurt een van de twee het huis uit moet, anders zitten ze maar bij elkaar op de kamer te hokken.’
Foto Taco van der Eb
Bas neemt me mee naar studentenvereniging Augustinus waar die avond een ‘Cantus’ plaatsvindt. Eerstejaars zullen leren zingen. Het bestuur van de vereniging verwelkomt me allervriendelijkst.
Eerstejaars zitten op houten banken. Bier wordt geserveerd in plastic emmers waarin als ik me niet vergis ooit mayonaise heeft gezeten.
Een paar jongens lopen met hockeysticks en andere stokken over een verhoging en roepen af en toe: ‘Silentium.’
Zij, zo krijg ik te horen, zijn de chanteurs.
Een eerstejaars blijkt een vergissing te hebben begaan en moet op zijn knieën voor de chanteurs gaan zitten. Nu gaat het gebeuren, denk ik.
Maar er gebeurt helemaal niets.
Het zingen zelf is voornamelijk schreeuwen. In het liedboek van de vereniging staan onder andere teksten van Guus Meeuwis en Ramses Shaffy.
Na een halfuurtje het geschreeuw te hebben aangehoord, af en toe onderbroken door het woord ‘Silentium’ neemt het bestuur me mee naar de bestuurskamer. We drinken port. Allemaal aardige mensen die me met respect behandelen en niet van plan lijken te zijn me met bier te bekogelen of me anderszins aan te randen.
In een andere ruimte van de studentenvereniging heeft Lousewies van der Laan iets op de muur geschreven.
Ik dacht de zonde te vinden, maar ik stuitte op Lousewies van der Laan.
In Hotel la Morue heeft Bas mijn bed al op de bank in zijn kamer opgemaakt. Zelf slaapt hij op een soort van stapelbed waarbij het onderste bed ontbreekt. ‘Haal de ladder niet weg’, zegt hij. ‘Want dan kom ik er niet meer uit.’
Anneke komt in pyjama en met een tandenborstel in haar mond nog even afscheid nemen.
‘Slaap lekker’, zegt Bas.
‘Slaap lekker, Bas’, zeg ik.
De volgende ochtend moet ik vroeg op. Mijn vriendin komt me halen.
Ik neem afscheid van Bas.
In de Kabeljauwsteeg haal ik de vier condooms uit mijn broekzak en leg ze, denkend aan Lousewies van der Laan, voorzichtig op het trottoir.
Voor de eerlijke vinder.
Het zijn lieve, lieve mensen daar in Hotel la Morue.
Foto Taco van der Eb