Columns & opinie
De louterende werking van oeuvres opvreten
Remco Breuker gaat in gedachten op reis langs zijn favoriete auteurs: 'Het werk van één schrijver achter elkaar lezen brengt ook een intimiteit tot stand die boven de individuele werken uitstijgt'
Remco Breuker
donderdag 10 november 2022

Ik herinner me niet heel veel van wat ik van Harry Mulisch heb gelezen, maar zijn uitspraak over Jorge Luis Borges, gedaan op de achterflap van een vertaling, is me altijd bijgebleven: ‘De jongensachtige tijden waarin ik een heel oeuvre in een paar weken opvrat zijn definitief voorbij. Sinds ik volwassen ben heb ik dat eigenlijk nog maar één keer gehad: met Borges.’

Bij mij zijn de jongensachtige tijden ook al enige tijd definitief voorbij, maar dat is niet gepaard gegaan met het niet meer in één keer lezen van een heel oeuvre. De diepe onderdompeling in het werk van een schrijver of denker is louterend, confronterend, troostend. Het werk van één schrijver achter elkaar lezen brengt ook een intimiteit tot stand die boven de individuele werken uitstijgt. Je krijgt opeens oog voor zich herhalende metaforen of patronen en retorische trucs, momenten van bijzondere inspanning en betreurenswaardige luiheid staan in scherper relief.

Het is geen romantische, sentimentele intimiteit, maar die van twee huisgenoten die elkaar zowel kennen van het plezier van gezamenlijk genoten maaltijden als van de irritatie van achtergelaten haren in het doucheputje.

Ik heb op deze manier het werk van John Le Carré verslonden toen ik eind jaren negentig nachtwerk in een geautomatiseerd uitstrijkjeslaboratorium deed in afwachting van een beurs om naar Korea te gaan. Door het proza van Jorge Luis Borges had ik me kort daarvoor met verwondering, verbijstering en een gekmakend mengsel van herkenning en onbegrip heengewerkt (en zijn gedichten ongelezen gelaten). Tijdens het schrijven van mijn proefschrift was het de beurt aan Isaiah Berlin om essay na essay aan mijn leeslust ten prooi te vallen.

‘Een postuum werk voelt als friandises na een copieuze maaltijd’

Alleen: op een gegeven moment is een oeuvre op. Het laatste deel is gelezen en ook de kluis van de uitgever of de kist geschriften zoals die van Fernando Pessoa laten alleen nog maar de lege bodem zien. Soms heb je geluk en dan verschijnt er toch nog een postuum werk, maar dat voelt toch een beetje als friandises na een copieuze maaltijd: je kunt prima zonder en wat zijn ze klein.

Maar soms groeit een oeuvre door na de dood van de schrijver. Niet omdat er achter het behang in de studeerkamer nog een jeugdzonde in de vorm van een roman tevoorschijn komt, maar omdat iemand anders de pen overneemt. Puristen haken hier af, maar ik weet het niet. Wat te denken van Paul Feyerabends postume werk dat meer Feyerabendiaans was dan zijn andere werk maar was geredigeerd en afgerond door zijn weduwe en een goede vriend? Of het werk van J.R.R. Tolkien dat we voor het grootste deel kennen middels de door zijn zoon geredigeerde en soms herschreven uitgaves naar de dood van Tolkien sr.? Ook veel van Isaiah Berlins essays zijn pas na zijn door door zijn literaire wilsuitvoerder geredigeerd, gebundeld, geïntroduceerd en uitgegeven.

Een ander geval is wanneer het personage dat centraal staat in een oeuvre groter is geworden dan het oeuvre zelf. Er wordt elk jaar nog wel een James Bond-roman gepubliceerd. Dat weet ik omdat ik ze tot een paar jaar terug allemaal gelezen heb. Robert B. Parkers Boston private eye Spenser leeft door na de dood van zijn schepper. En Sherlock Holmes is een heel universum op zichzelf geworden. De aantrekkingskracht van het lezen van een heel oeuvre, de herinnering aan het lezen van dát geweldige oeuvre, overwint toch vaak mijn terughoudendheid. Ook al voelt het alsof je geliefde huisgenoot verhuisd is maar de haren in het doucheputje zijn achtergebleven.

 

Remco Breuker is hoogleraar Koreastudies