Achtergrond
'We moeten uitgaan van onze eigen kracht'
Wat goed is voor de universiteit, is ook goed voor Leiden, vindt burgemeester Henri Lenferink. ‘Maar ik vind niet dat steden met geld moeten concurreren.’
woensdag 15 juni 2016
Illustratie Michiel Walrave

Door Vincent Bongers 'We moeten niet als Calimero reageren, maar juist uitgaan van onze eigen kracht’, zegt Henri Lenferink, de burgemeester van Leiden (59, PvdA). Vorige week bleek dat de universiteit haar Haagse activiteiten fors gaat uitbreiden. Alle faculteiten zullen hieraan bijdragen, zo staat in de kadernota Leiden in Den Haag 2015-2020.

‘Het is echt onzin om het als een strijd met Den Haag te zien’, reageer Lenferink. ‘Onze hoofdlijn is: “Wat goed is voor de universiteit is ook goed voor Leiden.” Als de universiteit slecht draait, is dat veel gevaarlijker dan de uitbouw van de Haagse vestiging.

‘Er zitten defensieve kanten aan de keuze van de universiteit voor Den Haag. Het is de enige grote stad in Nederland die geen universiteit heeft. Als de Leidse universiteit niet gebruik maakt van de mogelijkheden daar, dan komt er een andere academie die in dat gat springt. Dat zou desastreus voor de Leidse universiteit zijn, en dus ook slecht voor de stad. Kortom, de strategie begrijpen we wel, al hadden we het liefst gehad dat alles in Leiden zou zijn ontwikkeld.’

‘Den Haag afficheert zich als dé internationale stad. En het heeft ook een aantal belangrijke internationale instellingen. Dat voordeel heeft Den Haag nu eenmaal. Maar een grote Geesteswetenschappenopleiding als international studies had in Leiden ook enorm veel studenten getrokken. Het is ook een kwestie van marketing. Plak er het etiket “internationaal” op en een opleiding trekt plots meer studenten.’

Beide steden investeren flink in de universiteit. ‘Maar ik vind niet dat steden met geld moeten concurreren om de gunst van de universiteit. Daarnaast is het voor Den Haag makkelijker om in de plooien van haar rok nog geld te vinden om te investeren dan voor Leiden.’

Volgens Lenferink is de universiteit ‘onontbeerlijk’ voor de stad. ‘Dordrecht of Haarlem hebben niet die spirit. Ze zijn een beetje als Leiden in de zomer, dan wordt de stad bedachtzaam en rustig zonder het jonge volk. Rond de El Cid komt de stad weer tot leven.

‘Leiden was een industriestad, tot in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw de fabrieken volledig verdwenen. Dat was een enorm probleem natuurlijk. Maar door de democratisering van het studeren kwamen er veel meer studenten naar Leiden. Met in hun kielzog medewerkers, instituten en organisaties die met de universiteit te maken hadden. De universiteit heeft de stad er bovenop gebracht.

‘Voor ons is het van belang dat de universiteit zich maximaal kan ontplooien en de verbinding met de stad en de samenleving optimaal is. We moeten het zo aantrekkelijk maken dat de universiteit hier graag blijft. En dat lukt ook. Het gaat echt niet gebeuren dat de faculteit Rechten naar Den Haag vertrekt. Maar mocht dat wel gebeuren dan hebben we een probleem met elkaar.

‘Samen met de universiteit hebben we ingezet op het versterken van de kenniseconomie, gekoppeld aan de andere kracht van deze stad: de cultuur. De geschiedenis druipt hier van de gevels af. En we hebben natuurlijk de musea. Je versterkt dat profiel door te investeren. Daar helpen wij de universiteit heel erg mee. Om Leiden nog interessanter te maken voor studenten, medewerkers en bezoekers investeren we in de infrastructuur. Alleen al bij de binnenstad gaat het de komende jaren om driehonderd miljoen euro. En denk aan het Bio-Sciencepark en de bouw van de nieuwe bètacampus.’

De relatie tussen de gemeente en de universiteit is goed, aldus Lenferink. ‘Over een langere periode zie je een golfbeweging. Onder medewerkers waren er soms strubbelingen, over de waarde van grond bijvoorbeeld. Het is tamelijk banaal om daar ruzie over te maken. Maar dat hebben we al een tijdje niet meer gehad. Op het niveau van de colleges is het nooit slaande ruzie geweest. Onze neuzen staan dezelfde kant op.’

De gemeente werkt ook steeds intensiever samen met de studentenverenigingen. ‘We hebben een convenant gesloten om meer met elkaar op te trekken. We willen graag dat studenten meedenken over de stad. Het is handig om informatie te delen. Bijvoorbeeld als het gaat om kamerbemiddelingsbureaus en verhuurders die studenten uitbuiten.’

De eerste kennismaking met de verenigingen verliep overigens niet onverdeeld gunstig voor Lenferink. ‘Ik was net burgemeester toen ik de trap van sociëteit Minerva opliep. En nog geen vijf centimeter naast mij kletterde een batterij borden naar beneden. Die “meter lawaai”, zoals ze dat noemen, kostte me bijna de kop. Ik dacht: “Mijn populariteit wordt hier nooit groot.” Ik denk ook niet dat een PvdA’er het van de Minerva-stemmen moet hebben. Maar het is een hele fijne club, hoor.’

.

Lenferink, dit gaat niet goed

‘Ik studeerde geschiedenis in Nijmegen. Daar had je geen studentenverenigingen van de omvang die we in Leiden hebben. Er was Carolus Magnus, maar dat waren echt heel rechtse corpsballen. Het was echt not done om daar lid van te worden.
‘Ik was een fanatiek schaker en werd lid van een schaakclub met de suffe naam Uit Vrienden Samengesteld (UVS). Om zoveel mogelijk nieuwe studenten binnen te krijgen, vroegen we bij de introductie altijd voor de gein: “Waar staat UVS voor?” Dan kon je kiezen uit “Uiterst Vunzige Schakers” of “Unica Voluptas Sanctorum” dat het “enige genot der heiligen” betekent.
‘Het eerste jaar heb ik vrijwel alleen maar geschaakt. In de kerstvakantie schreef ik met een samenvatting van de middelbare school een scriptie, waar ik een acht voor kreeg. Ik dacht: als je het zo makkelijk gaat, hoef ik me ook niet in te spannen. Dat ging zo door, tot ik op het einde van het jaar merkte ik dat mijn studiegenoten al de eerste tentamens hadden afgelegd. En ik had alleen dat scriptietje.
‘Toen dacht ik: “Lenferink, dit gaat niet goed.” Ik ben ik mijn uiterste best gaan doen om de tentamens alsnog binnen te slepen. Er was een lange literatuurlijst, maar toen ik bij de UB aankwam waren al alle interessante en mooie boeken al uit de kasten getrokken. Ik moest het doen met obscure werkjes. En dat was mijn mazzel: omdat de docenten die niet hadden gelezen, had ik een voorsprong. Na een zomervakantie doorpezen was ik weer bij. Ik kreeg er echt lol in. Daarna werd ik student-assistent en deed allerlei dingen voor de vakgroep.
‘In 1981 werd ik lid van de PvdA, toen de partij midden in een crisis zat. Toen ik het bureau belde en vroeg: “Kan ik mij bij u opgeven als lid?” bleef het ruim een halve minuut stil aan de andere kant van de lijn. De secretaris dacht namelijk dat het een grap was: hij kreeg in die tijd alleen maar opzeggingen.
‘En wat betreft mijn politieke carrière: zodra je één vraag stelt, ben je gewestelijk afgevaardigde. Stel je er twee dan zit je op het afdelingsbestuur. Toen de penningmeester door ziekte uitviel en ik als laatste naar het plafond keek, kreeg ik die rol. Zo ging dat toen.’

 

LEES OOK: Burgemeester Jozias van Aartsen van Den Haag: 'Wij hebben de kansen gepakt die de universiteit ons heeft geboden'