‘Wégwezen hier. Er is géén toekomst meer voor de kinderen.’
Dat zei de oma van historicus Suze Zijlstra (1986) over het besluit om in 1955 met haar gezin vanuit Indonesië naar Nederland te vertrekken. Een gigantische stap, want eeuwenlang was de Europees-Aziatische familie er geworteld. Na de Tweede Wereldoorlog werd de stemming in de nieuwe republiek echter steeds meer anti-Nederlands.
Zijlstra’s grootmoeder had de Japanse bezetting meegemaakt, maar de bevrijding in 1945 betekende voor haar geen vrijheid. De strijd voor de onafhankelijkheid werd zo heftig dat inwoners met Europese roots hun leven niet zeker waren.
Ter bescherming werden ze opgesloten in kampen, bewaakt door Indonesische militairen. ‘Alles bij elkaar hebben we daar toch een heel fijn kamp gehad’, vertelde oma aan haar kleindochter, ‘want er werd gedanst en er werd van alles gedaan’.
Erbarmelijk
Maar goed hadden ze het er niet. Acht maanden lang leefde de familie in erbarmelijke omstandigheden. ‘Ze hadden geen meubilair, sliepen op matjes in kamers waar tientallen bij elkaar moesten slapen’, schrijft Zijlstra in De voormoeders, haar net verschenen boek waarin ze op zoek gaat naar de vrouwen in de Indisch-Nederlandse tak van haar familie. ‘s Nachts slopen de gevangen naar de bamboe-omheining waar ze hun laatste bezittingen probeerden te ruilen voor eten.

‘Oorspronkelijk was het idee dat het boek vooral over mijn oma zou gaan’, vertelt Zijlstra, tot vorig jaar universitair docent geschiedenis aan de Universiteit Leiden. ‘Zij is overleden, maar ik heb haar jaren geleden uitgebreid geïnterviewd. Ze had veel te vertellen. De andere “voormoeders” zouden in het boek kleine uitstapjes zijn in haar grote verhaal.’
Dat veranderde toen er toch nog de nodige bronnen bleken te bestaan over Europees-Aziatische vrouwen. ‘Gaandeweg kwam ik steeds over hen te weten en werd het een boek over veel meer vrouwen.’
Om hun verhaal te vertellen, moest ze hier en daar speculeren. ‘Maar dat doe ik wel gebaseerd op bronnen over vrouwen in een vergelijkbare situaties als mijn familieleden. Ik vertel de lezer ook wat ik niet weet.’
Onvindbaar
De voormoeders begint zelfs met een onvindbare vrouw. ‘Mijn overgrootmoeder had de achternaam Rosenquist. Een van haar voorvaders is voor de Vereenigde Oostindische Compagnie naar Indië gegaan, en is daar getrouwd met Jacoba Happon, een vrouw van Europees-Aziatische afkomst. Jacoba’s vader is mij bekend, haar moeder niet. Dat moet een Aziatische vrouw zijn geweest van wie ik de naam niet ken.’
Er waren in die tot tijd nog weinig Europese vrouwen in door de V.O.C. bezet gebied. ‘Ik vermoed dat de onbekende voormoeder in slavernij naar Makassar (stad op Sulawesi, red.) is gebracht. Daar is ze mogelijk verkocht aan mijn voorvader. Dat ze vrij was, lijkt me onwaarschijnlijk.’
Waar de vrouw vandaan kwam weet Zijlstra niet. ‘Weinig van deze vrouwen reisden vrijwillig naar Makassar’, schrijft ze. ‘Hun geschiedenis is doordrenkt van geweld, van het moment dat mannen hen gevangennamen tot en met de tijd die ze in V.O.C.-huishoudens doorbrachten.’
Slachtoffers én daders
De voormoeders waren mogelijk niet alleen slachtoffers van slavenhandel, maar wellicht ook daders. Jacoba van Clootwijk was van Aziatisch-Europese afkomst. ‘Ik weet niet of zij actief betrokken was bij de slavenhandel. Haar man was dat echter zeker wel.’
Het is niet zo dat vrouwen er slechts waren om voor de kinderen te zorgen: vaak speelden ze een rol in het bedrijf van hun partner. ‘We weten ook dat ze vaak de handel overnamen als hun echtgenoot overleed. Er zijn voorbeelden van weduwen die aan slavenhandel deden.’
Het boek gaat ook over Zijlstra zelf. ‘Mijn vader is heel erg in Nederland geworteld, dat geldt ook voor zijn familie. Mijn Indische kant staat echter heel dichtbij door de verhalen van mijn oma, de enige grootouder die ik heb gekend als kind.’
Heel persoonlijk
Om op zoek te gaan naar de voetsporen van haar voormoeders, reisde Zijlstra naar Indonesië. ‘Het was bijzonder en best raar om aan de andere kant van de wereld te staan en de plek te bezoeken waar mijn moeder is geboren.’
Dat het soms heel persoonlijk werd, was onvermijdelijk. ‘Ik heb ervoor gekozen om het ook over mijzelf te hebben, zelfs over mijn eigen kinderwens die niet in vervulling is gegaan. Ik kon dat er niet uit laten, dat voelde ik gewoon. Het boek gaat over het leven van vrouwen die kinderen krijgen, maar ook veel meer zijn dan alleen moeder. Ik heb zoveel mogelijkheden die er niet of veel minder waren voor mijn voormoeders. Toch heb ik ook niet alles in de hand. Het is een groot ding in mijn leven, dat niet echt een rol speelt in de interactie met de meeste mensen. Als je het in een boek zet, nodig je de lezer uit om het er over te hebben. Het was een goede keus, juist omdat mensen er weinig over praten.’
Uit het laatste hoofdstuk blijkt dat het een emotionele worsteling is. ‘Het is niet nodig om kinderen te baren om een stempel te drukken op wat er om je heen gebeurt, om invloed te hebben op hoe de toekomst eruitziet, om door te geven wat van onze geschiedenis bewaard zou moeten blijven,’ schrijft Zijlstra. ‘Althans, dat houd ik mezelf voor. Op goede dagen geloof ik het ook.’
De voormoeders is ook een boek over vrouwen die onder soms lastige omstandigheden het beste ervan proberen te maken. ‘Mijn oma was heel lief voor mij en mijn zussen. De verhuizing naar Nederland moet heel zwaar voor haar zijn geweest, ze heeft zich daar echter dapper doorheen geslagen. Voor haar kleinkinderen was ze fantastisch en dat heeft het verhaal ook wel gekleurd.’
Suze Zijlstra, De voormoeders. Een verborgen Nederlands-Indische familiegeschiedenis. Ambo Anthos. 320 pgs. € 24,99
‘Ik vind onderwijs geven ontzettend leuk en mis de studenten’, zegt Zijlstra. Vorig jaar liep haar tijdelijke contract als universitair docent maritieme geschiedenis in Leiden af. Ze besloot niet opnieuw te solliciteren omdat ze niet weer een kortlopende aanstelling wilde, schreef ze in een openhartig opiniestuk in Mare.
‘Hier en daar een jaartje college geven, zie ik niet zitten’, zegt ze. ‘Ik ben nu community manager bij ODISSEI, een onderzoeksinfrastructuur voor de sociale wetenschappen. Het is een leuke baan waarin ik mijn werk kan afronden in mijn betaalde uren. Dat was als UD niet zo. Ik mis de werkdruk en de competitie niet. Er was best veel collegialiteit in Leiden, maar uiteindelijk kan een instituut je niks beloven als het gaat om een vaste aanstelling. Dan moet je zelf een keuze maken: hoe ga ik nu verder?’
Daarnaast wordt er in de academische wereld heel erg gekeken naar één bepaald soort wetenschappelijke output, vindt ze.
‘Mijn ingediende NWO-voorstel over vrouwen in de maritieme wereld faalde jammerlijk, maar uitgevers waren wild enthousiast over een familiegeschiedenis over vrouwen in het koloniale verleden. Het boek is gebaseerd op gedegen onderzoek, maar het is niet de academische mode om een publieksboek te schrijven. Bij sollicitaties werd het als een soort hobbydingetje voor tussendoor gezien. Ik kreeg goed bedoelde waarschuwingen: “Als je hier tijd aan besteed, gaat je dat wat kosten”. Terwijl ik denk: “Onze studenten willen toch ook docenten hebben die verschillende soorten geschiedschrijving produceren?” Als je alleen maar selecteert op een academische output dan krijg je die verscheidenheid niet.’