Achtergrond
Volgens historicus Alfons Lammers is niets grappiger dan ongelukkig zijn
Na zijn emeritaat verhuisde de Leidse hoogleraar Amerikaanse geschiedenis Alfons Lammers (81) naar de Veluwe, maar nog steeds mist hij de stad en studenten. ‘Ik ben een onbestorven weduwnaar.’
Vincent Bongers
donderdag 28 oktober 2021
Foto Guido Benschop

Het huis in het bos van Otterlo verraadt meteen de achtergrond van de bewoner. Aan de buitenmuur hangt een straatnaambord met daarop ‘Abraham Lincoln str’. Op de grond ligt een ‘stars and stripes’-deurmat. Op de wc hangt een zwart-witfoto van president Franklin Delano Roosevelt. Eronder staat een elpee van Bruce Springsteen: Born in the USA.

Op weg naar de woning van Alfons Lammers, emeritus hoogleraar Amerikaanse geschiedenis klinken bladblazers. ‘In het bladblazerskoor heb je sopranen en tenoren, maar het ergst zijn de bassen’, schrijft hij erover in zijn laatste boek. ‘Het lawaai dringt zelfs door driedubbele beglazing heen.’

‘Je boft dat het er nog maar twee zijn, iedereen staat al paraat’, zegt Lammers als hij naar de woonkamer loopt. En na een ietwat hese lach: ‘Het ergste moet nog komen.’

Dat is dus de titel van het boek, een bundeling van brieven en mails die hij naar vrienden en bekenden stuurde.

Constante piep

Hij was juist naar de Veluwe verhuisd voor de rust. In 1999 kreeg Lammers namelijk last van tinnitus. Niet alleen had hij een constante piep in het oor. ‘Ik werd ook heel duizelig. Het leek alsof ik in een wasmachine zat. Dan stond ik op mijn kamer op de universiteit over te geven. Ik werd er compleet gestoord van, kon niets meer. Gelukkig is het uiteindelijk grotendeels weggegaan.’

In 2003 zwaaide hij af. ‘Tot 2006 had ik dan nog een kamer, maar daar moest ik ook weg om ruimte te maken voor promovendi. Toen dachten mijn vrouw en ik: dan maar helemaal weg, naar Otterlo. De voornaamste reden was het Kröller-Müller museum. Kunst is heel belangrijk voor mij.’

‘Ik was zo duizelig, het leek wel alsof ik in een wasmachine zat’

Hij zit in een stoel voor een schilderij van Emilio Kruithof: een gezicht van een vrouw op een oranje achtergrond. Er is veel meer beeldende kunst te vinden: een aquarel bijvoorbeeld, met daarop de Breestraat in 1898. Lammers mist de stad en de studenten. ‘Leiden was alles voor mij. Het was heel moeilijk om te vertrekken.’

Hij is net terug van een bezoek aan zijn vrouw in een verpleeghuis in Oosterbeek. Zes jaar geleden kreeg zij een ongeluk met de fiets en liep daarbij een zware hersenbeschadiging op. Elke dag rijdt hij naar haar toe. ‘Ze herkent me nog, maar er komt geen zinnig woord meer uit.’

Hotel Terminus

Sinds april van dit jaar is ze opgenomen. ‘Ze werd steeds onhandelbaarder toen ze nog thuis was. Meestal krijg je van die beelden te zien van dementerende ouderen die de weg kwijt zijn maar verder rustig blijven. Maar door dementie kun je ook heel agressief worden, en dat werd mijn vrouw. Het liep alle spuigaten uit. Ik ben eigenlijk een onbestorven weduwnaar. Ze komt niet meer uit Hotel Terminus en daar word ik diep bedroefd van. It’s a long goodbye.’

Dat hij alleen thuis is, is een heel gek gevoel, zegt hij. ‘Ik ben haast weer een student, maar hoef gelukkig geen tentamens te doen. Nou ja, soms lijkt het er wel op. Ben ik er in geslaagd om de situatie met mijn vrouw goed op te lossen? Heb ik alle formulieren goed ingevuld? Eigenlijk zijn die zaken nog veel belangrijker dan tentamens, want het gaat nu om leven en dood.’

Veel van zijn tijd besteedt hij aan schrijven. ‘Ik moet wat te doen hebben en ben al aan een nieuw boek begonnen.’ Een van de inspiratiebronnen is de roman Cliënt E. Busken van Jeroen Brouwers over een dementerende man in een verpleeghuis. ‘De interne dialoog van die persoon is nogal confronterend. Ik verwerk interviews met mijzelf in het nieuwe boek.’

Weer klinkt de schorre lach. ‘Het wordt één grote maar wel ernstige grap. Mijn devies is deze quote van de Ierse schrijver Samuel Beckett: nothing is funnier than unhappiness.’

‘Mijn nieuwe boek wordt één grote, maar wel ernstige grap’

In Het ergste moet nog komen koppelt hij het ongeluk van zijn vrouw op de voor hem kenmerkende droogkomische toon aan de opkomst van Trump: ‘Begrijp ik goed dat Amerika uit solidariteit ook van zijn elektrische fiets is gevallen, met hersenletsel tot gevolg?’

Ook zijn eigen diverse fysieke ongemakken relativeert hij in zijn boek met humor. ‘De pijn heeft zich naar de heup verplaatst, met als gevolg dat ik uit de verte op een invalide lijk’, schrijft hij. ‘Mantelzorg behoef ik gelukkig nog net niet, en voor Sinterklaas heb ik geen, ik herhaal geen rollator gevraagd. In elk geval hoop ik het leven nog tot morgen te rekken. Dan zendt NPO 2 om elf uur ‘Blondie’s New York’ uit. Debbie Harry helpt beter dan al mijn gebeden.’

Behalve zichzelf neemt hij ook de universiteit op de hak. ‘Ik ontvang de nieuwsbrief van Geschiedenis en dan denk ik wel: “Wow, ik zou daar nu niet eens meer conciërge kunnen worden.” Het is zo abstract en geleerd.’

Gelul in de ruimte

Leidse historici nemen zichzelf tegenwoordig zo ontzettend serieus, vindt hij. ‘Iedereen vermeldt zijn media-optredens in die nieuwsbrief. Dat deden wij echt niet. En zoiets als een podcast, dat vind ik echt iets absurds hebben. Het is allemaal gelul in de ruimte. Ik vraag me af: wanneer komt er weer eens een goed boek uit Leiden? Gewoon voor een breder publiek, zoals de inmiddels overleden oud-collega’s als Henk Wesseling en Cees Fasseur die schreven?’

‘De universiteit wordt een gesloten inrichting. Ik word er onrustig van. De hoeveelheid onderzoek naar taal, identiteit, en natuurlijk de slavernij is doorgeslagen.’

Dat geldt ook voor de focus op diversiteit, vindt hij. ‘Zoals je van een wat ouder iemand kan verwachten word ik helemaal hyper van “woke”. Je mag bijvoorbeeld geen spaarvarken meer gebruiken in leerboeken voor kinderen. Dat moet een spaarolifant worden, omdat varkens onreine dieren zijn voor moslims. “Kweek een een dikke huid”, denk ik dan.’

‘De extreme abortuswetgeving in Texas: what the fuck?’

De ontwikkelingen in de Verenigde Staten volgt hij nog steeds op de voet. Lammers houdt van het land, maar maakt zich zorgen. ‘Ik heb altijd geprobeerd rechts Amerika te begrijpen, maar het land is zo afgegleden. Daar schrik ik als “virtuele Amerikaan” erg van. De bestorming van het Capitool was ongehoord. De extreme abortuswetgeving in Texas: what the fuck? Jonge mensen kunnen zich niet voorstellen hoe het was toen wij er midden jaren zestig waren. Ik had een beurs aan Brandeis University in de buurt van Boston, en mijn vrouw werkte er in een bloemenwinkel. Toen we aankwamen dachten we: “Dit is het paradijs op aarde.” Dat was het niet, maar die indruk kreeg je.’

Racistische stuiptrekking

De politieke verdeeldheid is er immens geworden, merkt hij. ‘Een vriend van mij is Democraat en vond altijd al iedere Republikein een klootzak. Het zijn nu allemaal nazi’s met Trump als Führer. Mijn zus die nota bene in Canada woont, is juist Trump-aanhanger. Ik vermijd het onderwerp als ik haar spreek. Trump is niet uit de lucht komen vallen. Hij is de laatste racistische stuiptrekking van de protestantse meerderheid van vroeger, die vindt dat zij overspoeld wordt door allerlei andere groepen - een soort last stand.’

Volgens Lammers is het geen economische strijd maar een cultuurconflict. ‘Daarom is die “wokeness” van de Democraten ook zo’n belangrijk punt. Als de nadruk daarop komt te liggen, dan help dat Trump. Elke keer als er standbeeld omver wordt getrokken, weet je: hij  kan weer verder. Wat mij betreft donder je alle standbeelden om, maar het andere kamp denkt dan: dat tuig van de richel pakt Amerika van ons af.’

Hij mist ook zelfreflectie bij bepaalde groepen. ‘Het is heel erg wat politieagenten tegen zwarten doen, maar veruit de meeste slachtoffers vallen door zwart-tegen-zwart-geweld. Er zijn wel zwarte leiders geweest die hebben gezegd: we moeten ook naar onszelf kijken, maar ik hoor dat nu te weinig. Leg niet alleen de schuld bij de politie. Je kunt ook niet alle problemen in bepaalde wijken herleiden tot het slavernijverleden.’

Na een korte pauze. ‘Maar ik weet niet hoe ze daar nu in Leiden over denken.’

Alfons Lammers, Het ergste moet nog komen. Prometheus, 416 pag. € 30

 

‘Soms hadden de doden voorrang’

Alfons Lammers (Arnhem, 1940) was van 1986 tot 2003 hoogleraar Amerikaanse geschiedenis aan de Universiteit Leiden, waar hij in 1958 geschiedenis ging studeren. Hij woonde aan de Hogewoerd boven een begrafenisonderneming. ‘Soms kon ik niet naar binnen omdat de doden voorrang hadden’, schrijft hij. ‘Boven mijn bed hing een prent van een uitgesproken blote vrouw. Er stond ook een potkacheltje dat op gezette tijden ontplofte.’

In Leiden werd hij lid van Minerva. ‘Mijn vader was vertegenwoordiger van een firma die onder andere meubelen en serviesgoed verkocht. Met mijn middenklasse-achtergrond was het lidmaatschap helemaal niet vanzelfsprekend.’ De ontgroening stond hem tegen: bestuursleden bewerkten feuten met wandelstokken, sloegen boven hun kaalgeschoren hoofden lampen aan diggelen, en verzonnen tal van andere geestelijke en fysieke vernederingen.

‘Ik maak er geen drama van, maar het ging destijds behoorlijk ver. Ik verzette me ook, accepteerde het niet allemaal lying down. Ik gaf een brutale mond, werd vervolgens gegrepen, naar de praeses collegii gesleurd en moest dan iets vervelends doen. Wat kunnen mensen in zo’n positie toch veranderen in rare types.’

Hij had een jaarclub op het oog. ‘Daar mocht ik niet bij, omdat de zoon van de directeur van mijn vader daar al in zat. Die wilde niet dat ik er bij kwam. Toen dacht ik: “Bekijk het maar. Ik hoor hier niet thuis.”’ Na een half jaar was hij lid af. Maar uitnodigingen voor reünies krijgt Lammers ‘tot zijn plezier nog steeds’.