Quirien van Koolwijk leerde ik in 1980 kennen toen hij eind dertig was. Ik was twintig, had een kandidaats rechten op zak en was dringend op zoek naar een universitair baantje, waarmee ik m’n doctoraal kon halen. Mijn thuisfront was net in elkaar geklapt – vader ontslagen, ouders verhuisd, studietoelage gestopt. In een beurs of lening had ik geen zin.
Kon ik geen werkstudent worden? Ik werkte regelmatig op de Aalsmeerse veiling als ‘koopjesverdeler’, bij de Hema als banketbakkershulp, als terreinknecht in een kalkzandsteenfabriek, bij 3M in het magazijn, in de haven als autolosser – allemaal via studentenuitzendbureau Asa. En ik zat ook nog in een bestuursjaar bij VSL Catena. Daar kende ik Hans Maarten van den Brink, student letterkunde, die naam maakte als Mare-redacteur met bijzondere reportages en interviews. Iemand met een fraaie pen. In 1977, toen ik als eerstejaars ‘aankwam’ bleek hij mijn mentor. Wat neerkwam op groepsetentjes op z’n fraaie etage aan De Vliet, waar hij z’n appelgroene Simca Rally 2 met dubbele uitlaat voor parkeerde. En overdag dus de journalist uithing. Vrij cool dus. Dat leek mij ook wel wat.
Eind ’79 tipte hij me dat er bij Mare een assistentschap vrijkwam als student-redacteur. Solliciteren dus, maar helaas, ik werd het niet. Niemand werd het. Ik behoorde tot de top drie geschikte kandidaten, begreep ik, maar Qui was van niemand écht overtuigd. Wij drieën werden daarop uitgenodigd een paar maanden als ‘volontair’ bij Mare te werken, waarna Qui dan zou beslissen wie er mocht blijven.
Een afvalrace, die ook iets zei over het zelfbeeld, de ambitie en de bestuursstijl bij Mare. Na een maand gaf één van ons er de brui aan. En nog twee maanden later bleken er twee vacatures te zijn. Zo mochten Benno Boeters en ik blijven.
Bij de commando’s
Daarna was het drie jaar feest, voor mij althans. Journalistiek trokken we ons op aan Vrij Nederland, HP/De Tijd, NRC en Folia. Quirien van Koolwijk bleek een unieke, keihard werkende, tamelijk slecht verstaanbare coach, een bureaukrijger, netwerker en samenzweerder. Autonoom en eigenwijs. Het gerucht ging dat hij als militair bij de commando’s had gediend en in het weekend rugby en cricket speelde. Op maandagochtend had hij meestal een pleister op z’n gezicht. Zijn onwaarschijnlijk glimmend gepoetste brogues associeerden we met de kazerne.
Als je inhoudelijk aan zijn maatstaven voldeed, kreeg je alle ruimte. Journalistiek was zijn motto dat de macht gewantrouwd diende te worden en ‘kwaliteit’ boven alles ging. Dat gold in de eerste plaats voor Mare zelf, waarvan hij de tweede hoofdredacteur was geworden. Als journalist verzamelde hij bronnen bij ‘het Bureau’, tegenover de redactie aan de Stationsweg gevestigd, door er rond te hangen, medewerkers aan te spreken en er gewoon ‘te zijn’, zodat men hem zag en op tijd kon vinden. Een nuttige techniek om te kopiëren, waar ik in Brussel en Den Haag nog veel aan zou hebben.
Op de redactie had hij constant aanloop van eigengereide wetenschappers die aan z’n bureau kwamen klagen, kletsen of intrigeren. Daar haalde Qui dan tips uit die hij aan z’n jonge honden uitdeelde. ‘Zoek dat ‘ns uit’, mompelde hij dan, vanachter die snor.
En zo zat je tot je eigen verbazing regelmatig middenin facultaire ruzies over afwezige academici of falende bestuurders. Of, in één geval, bij een oogheelkundig chirurg beschuldigd van ‘trillende handen’ door de co-assistenten. Aan sociale wetenschappen (pedagogie!) had Qui een broertje dood, dus konden we dáár niet eens de bezem doorhalen? Net als aan buitengewone of bijzondere hoogleraarschappen voor buitenstaanders, aangedragen door fondsen of ‘belangen’.
laatdunkende geluiden
Ik vond mezelf terug met blocnote tegenover een intens aardige letterkundige die de bijzondere leeropdracht ‘kinder- en jeugdliteratuur’ van één of ander externe geldschieter had verworven. Waar je chef uitsluitend laatdunkende geluiden over had laten horen. Hoe schrijf je dat dan op?
Als journalist ontwikkelde hij zich tot absolute kenner van het onderwijsbeleid, waar de ambtenaren in ‘Zoetermeer’ zich aan konden spiegelen. En dat ook deden. Of de Mare-lezers óók die belangstelling hadden was altijd de vraag – de rest van de redactie moest voor evenwicht zorgen. Stilistisch was Qui geen wonder, maar aan Boudewijn Büch, Hans Maarten, Lex Oomkes en Margriet van Lith kon ik me optrekken.
Een verhaal inleveren bij Qui, op papier uiteraard, was een belevenis. Velletje na velletje voorzag hij zwijgend maar driftig van aantekeningen, mét vulpen, leunde daarna achterover en mompelde ‘mwahkonslechter’. Dat moest begrepen worden als een compliment. Qui was imponerend, loyaal, haarscherp, je zeer toegedaan en onverzettelijk tegen iedereen die Mare of z’n redacteuren te na kwam.

In ’83 vond ik m’n weg als freelancer naar NRC, wéér in het voetspoor van Hans Maarten, waar ik in ’84 een contract en in ’85 een baan kreeg. Een paar jaar later dook Qui van Koolwijk daar óók op. Z’n reputatie als onderwijskenner was nóg weer verder gegroeid en de toenmalige (Leidse) NRC-adjunct Marc Chavannes had uit ambtelijke kring over hem gehoord. Zo werd Qui onderwijsredacteur bij NRC. Ik zag hem toen niet veel meer – ik werd correspondent in Brussel, was kort chef Zaterdags Bijvoegsel en daarna, in 1996 hoofdredacteur, ongeveer op dezelfde leeftijd als Qui bij Mare.
‘Alles kan in de kortkolom!’
Bij NRC vond hij vooral z’n draai als coördinator. Bij de redacties Binnenland en Den Haag bleek hij een verrassend goede manager, ook op het persoonlijke vlak. Na z’n onderwijsportefeuille kreeg hij de departementale portefeuille volksgezondheid toebedeeld. Tenminste even ingewikkeld , ‘financieel’ en ver van m’n bed voor de meeste lezers als zijn ook al vrij technocratische versie van ‘onderwijs’.
Als eindredacteur vond hij dat koppen vooral ‘zakelijk’ moesten zijn. Redactionele drift na inkorten, dan wel overdreven enthousiasme bij het pitchen placht hij te dempen met: ‘Alles kan in de kortkolom!’ Bij de Nieuwjaarsvergadering vroeg hij ieder jaar hetzelfde: ‘Wat gaat de hoofdredactie doen om de kwaliteit van de krant te verbeteren?’
Toen het mijn beurt was om daar antwoord op te geven had ik het liefst gezegd dat we daar ‘dit jaar’ vanaf zien, gezien het ‘reeds bereikte voortreffelijke niveau’. Maar ik heb het nooit gedurfd. Qui werd 82.
Folkert Jensma was redacteur Mare 80-83 en aan NRC verbonden vanaf 1984 als redacteur, verslaggever, correspondent, chef, commentator en hoofdredacteur. Schrijft de tweewekelijkse rubriek ‘de Rechtsstaat’, recensies en rechtbankverslagen