Achtergrond
Meestertekenaar der zee
Gerard Acda (79) veegde mijnen in de Noordzee, diende als eerste officier op een fregat en was commandant van het Koninklijk Instituut voor de Marine. Onlangs promoveerde hij op een biografie van een andere marineman, Gustaaf Frederik Tydeman.
Vincent Bongers
donderdag 7 maart 2019
Foto: Nederlands Instituut voor Militaire Historie

Commandeur buiten dienst Gerard Acda wijst naar de cover van zijn proefschrift. Daarop prijkt in vol ornaat: Gustaaf Tydeman (1858-1939), vice-admiraal van de marine. ‘Dat is het meest ceremoniële uniform in zijn tijd’, legt Acda uit. ‘Compleet met hoed met pluimen. Tegenwoordig is het wat bescheidener. Ik heb zelf ook nog een uniform in de kast hangen en heb nog overwogen om het bij de verdediging te dragen. Dat ik er toch vanaf heb gezien, heeft ook met mijn leeftijd te maken. Ik ben nu 79, dan begint het een beetje belachelijk te worden. Het past nog wel, overigens.’

Het leek Acda boeiend om onderzoek te doen naar een marineofficier die meer met de wetenschap dan met oorlog voeren te maken had. Tydeman kende hij ‘eigenlijk alleen maar uit de geschiedenisboekjes’, vanwege de zogeheten Siboga-expeditie. Als commandant van de kanonneerboot verbleef hij rond het begin van de twintigste eeuw bijna een jaar lang in Indische wateren. Niet om oorlog te voeren, maar om de zee rond de talloze eilanden in kaart te brengen. ‘Hij was de meest begaafde hydrograaf die de marine ooit heeft voortgebracht.

De wetenschappers aan boord verzamelden gegevens over het leven in de oceaan. ‘Hij bracht het gebied echt geweldig goed in kaart. Ik kwam een van zijn Siboga-verslagen bij stom toeval tegen in een boekenwinkel. De tekeningen en kaarten zijn zó nauwkeurig, echt een genoegen om in te kijken.’

‘Zijn verslagen waren heel waardevol. Het gaat om een groot deel van Nederlands-Indië. De omvang van de wateren daar is enorm, een gebied dat even groot is als de Middellandse Zee en de Zwarte Zee bij elkaar, dat uiteindelijk volledig door de Nederlandse marine in kaart is gebracht. Een gigantische klus die uiteraard niet alleen door de Siboga is gedaan.

‘Toen dat karwei allemaal min of meer klaar was, moest Nederland gedwongen vertrekken, geheel terecht overigens. Ik werd in 1963 officier, een moment waarop we net definitief afscheid hadden genomen van Nieuw-Guinea, het laatste deel Nederland in Indië. In mijn laatste jaar op de middelbare school, had ik een grote kaart van dat gebied op mijn kamer hangen. Ik dacht: “Daar ga ik over een poosje heen, als ik eenmaal bij de marine ben.” Dat is er dus niet van gekomen.

‘Ik koos tijdens mijn opleiding als specialisme “navigatie” en heb toen zelf ook hydrografisch werk gedaan. Met mijn klasgenoten heb ik de toegangsweg naar West-Terschelling nog op de ouderwetse manier opgenomen: dus in een sloep de diepte van de zee meten, en met de sextant in de hand onze positie bepalen. Ik kan me dus wel iets voorstellen van hoe Tydeman in Indië moest opereren. Al moest hij al dat nauwkeurige werk ook nog eens in de tropische hitte doen.’

Bovendien lag in Indië het gevaar altijd op de loer. De omgang van de opvarenden van de Siboga met de bewoners van de eilanden was vriendelijk, schrijft Acda. Maar de bemanning van de Generaal Pel, een schip dat de Siboga bevoorraadde, had een heel andere ervaring. Bij een bezoek aan een kampong op Nieuw-Guinea werden vier officieren aangevallen door een lokale stam. De eerste stuurman ontkwam, en werd ernstig gewond afgevoerd naar Ambon. De andere drie eindigden in de kookpot, bleek later.

‘Dat gebeurde in die tijd nog’, zegt Acda. ‘Je zou bij zo’n incident eerder denken aan de 17e of 18e eeuw, maar begin van de 20ste eeuw kwam dat dus ook nog voor. Er was toen nog weinig Nederlands gezag, er heersten de mores van de lokale bevolking. En dat hield kennelijk ook in: mensen opeten.’

Tydeman was niet alleen geïnteresseerd in hydrografie. ‘Hij publiceerde bijvoorbeeld over de vlucht van vogels. Hij was lid van de vereniging van luchtvaart, dus al vanaf heel in het begin was hij geïnteresseerd in vliegtuigen. Daarom bestudeerde hij ook het gedrag van vogels. Hij heeft ook weleens opgebiecht dat hij eerder met pensioen had gewild, om zich helemaal op de wetenschap te richten.’

Acda studeerde gedurende zijn tijd bij de marine arbeids- en organisatiepsychologie en was onder andere commandant van een mijnenveger, navigatieofficier van een bevoorradingsschip en eerste officier van het fregat Van Galen. ‘Ik heb nooit een schot moeten lossen, buiten oefeningen uiteraard. Als jonge officier werkte ik al bij de Mijnendienst. Op de Noordzee hebben we nog naar mijnen uit de Tweede Wereldoorlog gezocht en die onschadelijk gemaakt. Je probeert ze te prikkelen zodat ze ontploffen. De meeste mijnen waren verroest en verrot, maar soms ging er nog een de lucht in. Dan had je zo’n grote waterzuil, en een hoop herrie natuurlijk. Dat kwam echter maar zelden voor.

‘Ik vond mijnen vegen een heel waardevolle ervaring. Mijn vader is door een mijn gedood, dat heeft bij mij wel een rol gespeeld om op eigen verzoek bij de Mijnendienst te gaan. Hij was officier op de koopvaardij en werd aan het begin van de Tweede Wereldoorlog gezagvoerder van een kustvaarder. Het schip is toen hoogstwaarschijnlijk op een mijn gelopen in het Nauw van Calais. Van schip en bemanning is nooit meer iets teruggevonden, behalve een beschadigde boei die ongeveer ter hoogte van Hoek van Holland is aangespoeld.’

Gerard Acda, Op de deining van de wetenschap, leven en werk van Gustaaf Frederik Tydeman (1858-1939), zeeofficier en hydrograaf/ Uitgeverij Van Wijnen. 358 pag., € 39,50