Het vermijden van conflicten heb ik als strategie overgeërfd, afgekeken en aangeleerd. Dat ik datzelfde gedrag bij mijn zoons zag, maakte dat ik wakker werd. Het moet een keer ophouden. (Uit: Vleugelslag)
‘Voor mijn tante mij vroeg om mee te gaan naar Oostenrijk, het land van mijn grootmoeder, dacht ik altijd dat haar verhaal niet veel met mij te maken had’, vertelt auteur Josephine Rombouts. Haar grootmoeder Clara werd in 1922 net als 65.000 andere ondervoede kinderen op negenjarige leeftijd per trein naar Nederland gestuurd, om aan te sterken na een hongerwinter in Oostenrijk. 637 kinderen keerden nooit meer terug, onder wie Clara. Haar moedertaal sprak ze nooit meer.
Rombouts schreef een boek over haar grootmoeder, Vleugelslag, dat ze woensdag presenteert in de Haagse boekhandel Paagman. ‘Zelf heb ik ook iets zoekends, een gevoel van nooit zeker weten waar ik thuishoor. Net als mijn oma ben ook ik mijn hele leven verhuisd. De hele overdracht van generatie op generatie werd voor mij opeens heel helder.’
Uitkoken
Clara belandde bij het echtpaar Immers, een kinderloos stel dat haar meer behandelde als dienstmeisje dan als adoptiedochter. ‘Mijn grootmoeder had een hekel aan schoonmaken. “Ik heb dat genoeg gedaan in mijn leven”, zei ze altijd. Ze wilde nooit meer overhemden wassen, want van haar adoptiemoeder moest ze in een Amsterdams pension in de jaren dertig alle overhemden van de fabrieksarbeiders uitkoken.’
De mannen waren handtastelijk. ‘Ze was toen net twaalf jaar en had beginnende borsten. Dat vond ze verschrikkelijk, want die mannen maakten daar opmerkingen over. Ze voelde zich bedreigd.’ Dat gevoel van bedreiging is een rode draad door Clara’s leven.
Doodstil bleef ze liggen. Iets zachts kwam in haar gezicht. Ze probeerde haar hoofd terug te trekken, maar de hand hield haar stevig vast. Ze rook de geur van tabak en jenever, de geur van vader Immers, ze hoorde zijn rasperige ademhaling. Het zachte schoof langs haar gezicht, het rook zurig, naar urine. Hij duwde haar mond open, maar niet met zijn handen. (Uit: Vleugelslag)
‘Haar hele leven heeft ze seksuele dreiging ondervonden’, zegt Rombouts over haar grootmoeder. Nadat haar eerste echtgenoot, Nico Rombouts, omkwam in 1942 bij de Slag in de Javazee, belandden Clara en haar zoon Peter in een jappenkamp. ‘Daar was ze ook nog uitgezocht om troostmeisje (gedwongen prostituee, red.) te worden, maar dat is nooit doorgegaan. Ik kan me voorstellen dat ze die dreiging toen weer ervoer.’
Dat de vader van Rombouts op jonge leeftijd in een interneringskamp heeft gezeten, heeft ook effect gehad op haar leven. ‘Bij het minste of geringste kon hij volledig uit zijn dak gaan. Hij is in zijn jeugd veel beschoten, dus mijn vader werd enorm getriggerd door plotselinge geluiden. Als de deur te hard dichtviel , kreeg hij een woedeaanval. Hij was zwaar getraumatiseerd.’
Niet plassen
Peter heeft in de jappenkampen urenlang op appel moeten staan. ‘Dan mocht je niet plassen, je moest doodstil staan. Voor hem werd het gevoel van moeten plassen heel bedreigend: je moest het laten lopen of ophouden. Als hij iets niet goed deed, werd zijn moeder geslagen. Als wij vroeger dus moesten plassen, kon hij woedend worden. Hij heeft ons nooit geslagen, maar hij schudde ons regelmatig door elkaar.’
Ruim dertig jaar sprak Rombouts haar broers en zus nauwelijks. ‘We hebben veel gesprekken gevoerd die niet makkelijk waren. Allen hebben we onze jeugd heel anders beleefd. Door de confrontatie aan te gaan, is alles uit de lucht en spreken we nu weer af. Ik heb het boek ook geschreven in de hoop het gesprek tussen broers en zussen op gang te brengen. Het is het echt waard.’
Moedertaal
Een week voor het overlijden van Clara, bezocht Rombouts haar grootmoeder. ‘Nooit sprak ze haar moedertaal. Bozig zei ze daarover: “Ik ken die taal niet, daar kan ik niks van.”’ Op haar sterfbed zong ze zacht in het Duits voor haar kleindochter: ‘Nun bin ich manche Stunde/Entfernt von jenem Ort,/ Und immer hör’ ich’s rauschen:/Du fändest Ruhe dort!’ (Nu ben ik vele uren/Voorbij die plek, die maar/Blijft ruisen in mijn oren:/Voor altijd rust was daar!)
‘Het zijn strofen uit ‘Der Lindenbaum’, een lied van Schubert. Dat leerden ze vroeger in Oostenrijk op de lagere school. Haar stem in haar eigen taal, ze klonk als een ander persoon. Opeens zag ik het meisje dat daar opgegroeid was, dat diep weggestopt zat al die tijd. Het meisje dat werd weggerukt van haar thuis en een traumatisch leven tegemoet ging. Het ontroerde me ontzettend. Ik had het idee dat we eindelijk bij elkaar kwamen.’
Josephine Rombouts
Vleugelslag, Querido, 280 pag., €22,99
Presentatie op 26 november, 19.00 uur, Paagman, Den Haag