Achtergrond
Het leed dat promoveren heet
Van de Leidse promovendi haalt minder dan 10 procent de eindstreep binnen vier jaar. Na zes jaar heeft nog geen 60 procent de promotie afgerond. Mare maakte een rondgang en noteerde de worstelingen. ‘Wie klaagt, wordt genadeloos afgemaakt.’ PhD-studenten zijn een soort jukebox. Je gooit er koffie of een biertje in, en de klachten over het zware promovendi-bestaan rollen er als vanzelf uit. Totdat notitieblok en pen op tafel verschijnen. Dan willen ze anoniem. ‘Klagen is een teken van zwakte, en bij het tonen van enig teken van zwakte word je in de academia genadeloos afgemaakt’, verklaart een van hen. Mare maakte een rondgang langs een twintigtal Leidse promovendi en vatte hun klachten samen in zeven plagen. Zoals gezegd: de meesten wilden alleen anoniem praten. Vaak viel de uitdrukking ‘bloed, zweet en tranen’. Toen de geïnterviewden het stuk voor publicatie mochten inzien, reageerden ze allemaal hetzelfde. ‘Het is niet allemaal ellende’, verwoordde een van hen het. ‘Er blijft genoeg over dat het doen van een promotie waard maakt.’ Maar tegelijkertijd zei bijna iedereen zich ‘in elkaars verhalen te herkennen’.
Petra Meijer
donderdag 10 december 2015
De Amerikaanse tekenaar Jorge Cham troost promovendi wereldwijd met zijn strip PhD-comics. © © Jorge Cham 2015, PDHcomics.com

1. De twijfels

‘Er zijn zoveel dingen om over te klagen. Maar dat doen we natuurlijk niet. We gaan naar praatjes en presentaties over geweldige ontdekkingen en succesverhalen. Fouten maken hoort bij het proces, maar dat wordt door niemand openlijk erkend. Je vertelt er misschien over aan je vrienden, maar niet tegen je collega’s. Zo haal je het ook niet in je hoofd om te zeggen dat je iets niet snapt. En omdat iedereen om je heen bluft en ze doen alsof ze alles wel begrijpen, begin je je dom te voelen.’

De bèta-promovendus die dit vertelde, leed aan het zogeheten imposter-sydroom. Wie daar last van heeft, denkt dat hij een bedrieger is die zijn succes eigenlijk niet verdient. ‘Vier jaar lang kijk je door je microscoop, terwijl er eigenlijk niet zo gek veel gebeurt. Zo ontstaan existentiële angsten: “Wat ben ik eigenlijk aan het doen?” Bij mij sloeg dat door. Ik vond dat ik een tandje bij moest zetten. Ik werkte bijna tachtig uur per week, bij sociale verplichtingen nam ik mijn laptop mee. Niet omdat mijn begeleiders dat vroegen: ik deed het zelf.’

‘Het imposter-syndroom komt onder promovendi veel voor, omdat je nauwelijks bevestiging krijgt. Tijdens je master heb je tussentijdse papers en tentamens’, zegt een letterenpromovenda, die er ook mee kampte. ‘Bij een promotie is het lastiger om in te schatten of je goed bezig bent. Je wordt omringd door slimme mensen die keihard werken. Die mooie positie heb je binnen, maar je denkt dat je die niet waard bent. Vroeg of laat ontdekken ze dat ik niet zo briljant ben en hier niet thuishoor.’

2. De begeleiding

Terwijl kinderen wegdromen bij de animatiefilm How to train your dragon, bedacht een Leidse graduate school een gepaste variant voor promovendi: een cursus getiteld How to manage your professor. Uit onderzoek van Promovendi Netwerk Nederland (PNN) en het Rathenau Instituut blijkt dat tien procent van de promovendi hun begeleider een vijf of lager geeft.

De twintig promovendi die Mare sprak, klagen over begeleiders die nooit tijd hebben, hun aandacht over twintig projecten moeten verdelen, of gewoonweg minder interesse hebben in hun onderwerp dan in dat van anderen. ‘Elke twee weken heeft mijn begeleider een half uur tijd voor me gereserveerd. Ik bereid die meetings goed voor, maar hij komt regelmatig niet opdagen. Dan zit je daar voor Jan Lul’, zegt een bèta-promovendus. Een ander heeft een begeleider die geen expert is op het gebied van zijn promotieonderzoek. ‘Op zich geen probleem, maar hij probeert te voorkomen dat ik contact zoek met mensen die er wél meer van weten. Hij is bang dat ze mijn idee jatten, maar ik heb hun feedback nodig.’

‘Promovendi hebben een afhankelijksheidsrelatie met hun promotor of dagelijks begeleider’, zegt Eduard Schmidt, promovendus aan de Campus Den Haag en PNN-bestuurslid. ‘Zij gaan niet alleen over hun promotie, maar wellicht ook over hun toekomstige aanstelling. Dat maakt het lastig om problemen aan te kaarten.’ ‘Meestal is er sprake van verkeerde verwachtingen, te weinig contact of frictie tussen begeleiders’, vult voorzitter Charlotte de Roon aan, ook promovenda aan de Campus Den Haag.

‘Op mijn afdeling was een uitloop van een tot twee jaar de regel’, zegt een oud-promovendus. ‘De professor had er geen belang bij om mensen op tijd te laten promoveren. Na het mailen van een tekst duurde het drie maanden voor je reactie kreeg. Het schrijven van artikelen en proefschrift schoof zo grotendeels tot buiten de eigenlijke werktijd op.’ Twee jaar vertraging lijkt extreem, maar is zeker geen uitzondering, blijkt uit cijfers van de VSNU. Na twee jaar uitloop heeft nog geen zestig procent van de Leidse PhD’s hun promotie afgerond.

3. Zwepen en zwemmers

‘Promotietrajecten kennen twee uitersten’, zegt De Roon. ‘Je hebt projecten die van te voren al bijna compleet uitgestippeld zijn, en projecten waarbij de promovendi alles zelf moeten uitvinden: de zwemmers. Wie zich in het midden bevindt, komt makkelijker door de promotie heen.’

‘Het ene uiterste zijn de bazige bazen, die hun ideeën over het onderzoek opleggen. Het andere uiterste is totale vrijheid’, legt een promovendus uit. In de termen van De Roon is hij een typische zwemmer. ‘Er ontbrak een duidelijke definitie van de onderzoeksvragen. Omdat het een nieuw onderwerp was, moest ik me lang inlezen, en kwam na een jaar tot de ontdekking dat over alles waarover ik enthousiast was, al was gepubliceerd. Je moet iets nieuws toevoegen, maar ook niet op de tenen van iemand anders uit je onderzoeksgroep gaan staan. Ik ben zo’n drie jaar bezig geweest om uit te komen bij het experiment dat ik daadwerkelijk wil doen.’

‘Mijn onderzoek zit aan de andere kant van het spectrum’, zegt een andere bèta-promovendus. ‘De prof bepaalt wat er gebeurt, ook als ik meer gevoel heb voor de data. Het is echt niet allemaal quick and dirty, maar soms ben ik ervan overtuigd dat het netter kan.’

4. De werkdruk en de klusjes

‘Ik vind het leuk om les te geven, maar het gaat wel ten koste van je eigen werk. In ons contract stond dat we tien procent van onze tijd aan onderwijs moesten besteden, maar in de praktijk is dat veel meer. Omdat erover geklaagd werd, is die tien procent uit ons contract gehaald, zodat we er niet meer over kunnen klagen’, vertelt een biomedicus.

‘We kregen een e-mail van human resources: er stonden nog te veel vakantie-uren open. Ze vroegen ons om deze beter te registreren. Alsof de registratie een probleem is: er wordt gewoon geen vakantie opgenomen. Denk niet dat je promotor zal zeggen: “Moet je niet rustiger aan doen?” Het boeit ze niets. Je bent de zoveelste pion. Als je een e-mail stuurt omdat je een meeting mist door een begrafenis, krijg je niet eens antwoord.’

‘Je wordt vaak gebruikt voor dingen die niet jouw taak zijn. “Oeps, vanmiddag is er een tentamen en we hebben geen surveillant geregeld. Kan jij dat niet even doen?” Je wilt die mensen toch te vriend houden’, vertelt een promovendus bij biologie. ‘Je voelt je soms net een secretaresse, ja’, zegt ook een letterenpromovenda.

5. Falende apparaten

Voor alfa’s niet meteen herkenbaar, maar onder bèta-promovendi is materiaalpech een onophoudelijke bron van ergernis én grappen. ‘Het komt hier op neer: voor een bepaald experiment is een apparaat nodig. Dat ding werkt niet. De promovendus besteedt vier jaar van zijn leven om dat apparaat aan de praat te krijgen, en promoveert uiteindelijk op een artikel over dat apparaat in het Journal of Applied Bicycle Making B,’ chargeert een promovendus bij natuurkunde. Volgens hem hebben alle promovendi daar in meer of mindere mate te maken met technische problemen.

‘Nu gaat het goed’, zegt Daniël Geelen, promovendus bij het Leiden Institute of Physics (LION). ‘Maar eerder waren onze hoogspanningskabels gebroken. Dat leverde drie maanden vertraging op. Natuurlijk baal je, maar je leert ook om met dat soort zaken rekening te houden.’

‘Ik doe quantum-optica-onderzoek’, zegt Gesa Welker, ook PhD bij het LION. ‘Onze experimenten vinden plaats bij zeer lage temperatuur: rond de -273 graden. Daarom gebruiken we een cryostaat, een soort superkoelkast. We mengen twee verschillende heliumisotopen: helium-3 en helium-4. Helium-3 kost tweeduizend euro per liter, dus je wilt het absoluut niet kwijtraken. Als we het gebruiken, maken we het vloeibaar. Wordt de cryostaat te warm, dan verandert helium weer in gas en komt er te veel druk op de leidingen te staan, waardoor ze kunnen springen. Om dat te voorkomen heb ik afgelopen week twee nachten met de machine doorgebracht.’ Ze giechelt. ‘Je ontwikkelt er een soort relatie mee, hij heeft zelfs een naam. Hij heet de Yeti, omdat hij verschrikkelijk en koud is.’

Natuurkundige Bob van Waarde begon drieënhalf jaar geleden aan een ambitieus project. ‘Ik ging aan de slag met super-super-gevoelige magnetometers. Als je er naast staat en je telefoon gaat, doet hij het niet meer. Ik had vaak last van elektronische storingen. Je gaat naar de elektronische afdeling, legt uit welke oplossing je bedacht hebt en vraagt of zij het willen maken. Dan ben je een half jaar verder. Ik heb er ontzettend veel van geleerd, maar het levert niet de wetenschappelijke output op waarop je had gehoopt.’

‘Vertraging hoort erbij’, zegt Welker. ‘De machine is een tool, geen nieuwe natuurkunde. Als er een publicatie komt, zal er slechts een zinnetje aan worden gewijd. Maar in die machine heeft wél twee jaar werk gezeten.’ Geelen: ‘Ze zeggen hier altijd dat je na je promotie je eigen onderzoek in drie maanden zou kunnen herhalen.’

6. De rat race

Ruim de helft van de promovendi ambieert na hun promotie de universiteit als werkgever, maar zeventig procent moet zijn carrière buiten de universiteit vervolgen. ‘Dat leidt tot publicatiedruk, financieringsdruk en competitiedrang’, zegt De Roon. Volgens een bèta-promovendus is het om die reden moeilijk om opbouwende kritiek te geven aan vakgenoten. ‘Mensen willen bijvoorbeeld niet horen dat hun statistische benadering niet klopt. Of ze zijn te beroerd om data openbaar te maken, uit angst dat anderen ermee aan de haal gaan. Dat gebrek aan openheid komt de wetenschappelijke discussie niet ten goede. Op de website pubpeer kun je anoniem commentaar leveren op publicaties, omdat face to face commentaar je carrière kan schaden. Zo diep zijn we blijkbaar al gezonken.’

De Italiaanse promovendus Flavio Mariani vult aan: ‘In Nederland worden persoonlijk initiatief en onafhankelijkheid meer gewaardeerd dan in Italië. Maar ik denk dat we zeker bij PhD-projecten niet mogen vergeten dat wetenschap geen individuele, maar een collectieve ervaring is. Daarbij draait het ook om het leerproces van de groep.’

7. De desillusie

Na jaren zwoegen is het zover: de dissertatie is geschreven en de titel doctor is binnen. Maar dan blijkt er aan de universiteit geen plek. Ook het bedrijfsleven staat niet om je te springen. ‘Bedrijven denken wel eens dat promovendi te gespecialiseerd zijn, en schatten de meerwaarde van een promotie niet altijd juist in’, zegt De Roon. ‘Omdat het merendeel van de promovendi hun carrière buiten de universiteit moet vervolgen, is het belangrijk dat ze zich daar tijdens het promotietraject al op voorbereiden’, zegt De Roon. ‘Universiteiten zouden daar meer ruimte voor moeten bieden. Er heerst nog een taboe op. Vanuit het perspectief van de professor zou je je kunnen afvragen wat hij er voor een baat bij heeft dat zijn promovendus zich – tijdens kostbare onderzoekstijd – breder probeert te ontwikkelen. Maar promovendi zijn zelf ook verantwoordelijk. Ze zouden zelf contacten met bedrijven moeten onderhouden, een commissie of bestuur kunnen doen en moeten netwerken.’

De cijfers

'You need to be smart to begin a PhD – but you need to be resilient to finish one’, begint dr. Inger Mewburn, beter bekend als the thesis whisperer haar online cursus ‘How to survive your PhD?’ Dat wordt bevestigd door de cijfers. Van de Leidse promovendi haalt minder dan 10 procent de eindstreep binnen vier jaar. Na zes jaar heeft nog geen 60 procent hun promotie afgerond.

Andere steden doen het in vergelijking stukken beter: in Eindhoven en Utrecht is na zes jaar respectievelijk 84 en 78 procent gepromoveerd. Alleen de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit van Maastricht doen het slechter dan Leiden, daar mag na zes jaar 52 en 49 procent zichzelf doctor noemen, blijkt uit cijfers van de VSNU van september 2015 over het cohort van 2008.