Achtergrond
Duitse historicus Katja Happe: ‘Wanneer gaan we ons verzetten?’
Iedereen beïnvloedt de geschiedenis, vindt Katja Happe. De Duitse historicus geeft dinsdag haar Cleveringa-oratie. ‘Ik had niet verwacht dat Duitse Joden ooit nog bang zouden moeten zijn.’
Vincent Bongers
donderdag 21 november 2019
Koningin Wilhelmina spreekt tijdens de Tweede Wereldoorlog tot het Nederlandse volk via Radio Oranje.

 ‘Mijn opa overleed toen ik vijftien was’, vertelt de Duitse historicus Katja Happe, die dinsdag de Cleveringa-oratie geeft in het Academiegebouw. ‘Ik heb nooit veel met hem over de oorlog gesproken. Ik wist dat hij als soldaat gelegerd was in Frankrijk. Hij vertelde bijvoorbeeld dat hij toen chocola naar huis stuurde.’

‘Toen ik later bezig was met een project over Jodenvervolging in Nederland, onderzocht ik in het Bundesarchiv databases met daarin alle leden van de NSDAP en de SS. Kom, dacht ik, laat ik de naam van mijn grootvader eens intikken. En tjoep, toen verscheen in beeld dat hij lid van de SS was geweest en naast Frankrijk ook in Joegoslavië had gezeten. Een schok was het niet, wel een verrassing. Ik ben niet anders over mijn opa gaan denken en hou nog evenveel van hem. Maar als historicus ben ik wel geïnteresseerd wat hij in Joegoslavië deed. Dat was beslist geen goede plek in 1944.’

Maar stel dat hij daar oorlogsmisdaden heeft gepleegd? ‘Daar zou ik uiteraard niet gelukkig mee zijn,’ aldus Happe. ‘Maar ik ben niet de oorlog en bezetting in Nederland gaan bestuderen vanuit een soort schuldgevoel. Zijn verhaal is de geschiedenis van een man die vocht in de oorlog, en toevallig ook mijn grootvader was.’

In 2017 publiceerde Happe het boek Viele falsche Hoffnungen over de Jodenvervolging in Nederland. De vertaling Veel valse hoop verscheen vorig jaar. In Nederland werd 75 procent van de Joodse bevolking gedeporteerd, een aanzienlijk hoger percentage dan in bijvoorbeeld België en Frankrijk.

Van de 107.000 gedeporteerde Joden hebben er maar 5000 de concentratiekampen overleefd. In het boek vraagt Happe zich af waarom de vervolging in Nederland zo effectief was. Eenvoudig is het antwoord niet. ‘Een van de factoren was dat de hele Nederlandse bevolking niet, of veel te laat, begreep wat de Duitse doelen waren.’
   
Happe: ‘De bevolking zag de Nederlandse Joden op de eerste plaats als Nederlander, niet als aparte groep in de samenleving. Het hele land is bezet, dus waarom zouden juist de Joden het mikpunt zijn? Veel mensen konden zich dat gewoon niet voorstellen. Er was lang geen gevoel dat verzet noodzakelijk was.’

 

De beroemde reden van Cleveringa

Op dinsdag 26 november 1940 had de Joodse hoogleraar rechten Eduard Meijers (1880 -1954) in Leiden een college burgerlijk recht moeten geven. De Duitsers hadden echter alle Joodse medewerkers ontslagen. Het college werd overgenomen door collega-hoogleraar Rudolph Pabus Cleveringa (1894-1980), de decaan van de Rechtenfaculteit. Cleveringa gaf echter geen college maar hield een protestrede waarin hij zich verzette tegen het ontslag van Meijers en ander Joodse medewerkers. Een dag later werd hij voor deze daad door de Sicherheitspolizei opgepakt. De Duitsers sloten hem tot zomer 1941 op in de gevangenis van Scheveningen, het beruchte Oranjehotel. Zowel Cleveringa als Meijers overleefden de oorlog. Ter herinnering aan de protestrede wordt er elk jaar een Cleveringa-hoogleraar aangesteld die op of rond 26 november de Cleveringa-oratie houdt.

Dat gold ook voor de Nederlandse regering in ballingschap. ‘Achteraf is het natuurlijk altijd makkelijk gezegd, maar je zou toch meer actie hebben verwacht. Het eerste doel was de oorlog winnen, en wel zo snel mogelijk. Door onderhandelingen met de Duitsers over de Joodse bevolking zou de oorlog alleen maar langer duren. Maar er was zeker een kans om te zeggen: “Hé, ga in het verzet! Wat er met de Joden gebeurt is fout!” Dat heeft de regering nauwelijks gedaan.’

In haar boek citeert Happe de Joodse onderduiker Abraham Stolker. ‘Ze laten zich ook eens van tijd tot tijd horen om niet te worden vergeten door het Nederlandse volk’, schreef deze tijdens de oorlog in zijn dagboek: ‘Dan brengen ze de praatjes “Nederland zal spoedig herrijzen”, of “De bevrijding staat op de drempel van de deur”, enzovoort. Te misselijk om aan te horen. En dan deze zwervers van Oranje, spreken medelijdend over de Joden en doen totaal niets om ons leed te verzachten. Tuig, tuig.’

Happe is geboren in 1970. ‘Ik ben dan ook absoluut niet schuldig aan wat er in de oorlog is gebeurd, maar verantwoordelijkheid met betrekking tot die geschiedenis voel ik wel. Zeker als je kijkt wat er nu in Europa en Duitsland aan de hand is.’

Happe ziet de opkomst van het rechts-extremisme als een serieus probleem.

‘Het begint heel klein, maar dat waren de nazi’s begin jaren dertig ook. Stapje voor stapje wordt het steeds groter. Die vergelijking met toen kun je nu wel degelijk maken. Een Berlijnse vriendin van mij heeft een Joodse collega die zich echt zorgen maakt over antisemitische aanslagen in Duitsland, en overweegt om te vertrekken. Ik had niet verwacht dat Joden hier ooit nog bang zouden moeten zijn. Dat kan echt niet.

‘Ik hoop dat de samenleving van de geschiedenis leert, al zou dat welhaast een unicum zijn’

‘Als ik naar de verkiezingssuccessen van de rechts-populistische Alternative für Deutschland-partij kijk in het oosten van het land, denk ik: “Wanneer beginnen we ons echt tegen deze partij te verzetten?” Hun ideeën zijn onacceptabel. Nu kunnen we er nog wat aan doen. Als ze echt groot worden, zal het moeilijker zijn om je mond open te trekken. Ik hoop dat de maatschappij van de geschiedenis leert, al zou dat helaas wel haast een unicum zijn. We moeten het echter wel proberen.’

In haar oratie beschrijft Happe de manier waarop mensen de geschiedenis hebben veranderd in Nederland tijdens de oorlog. ‘Het gaat mij om het persoonlijke perspectief op de bezettingstijd. Hoe reageer je op de maatregelen van de Duitsers en welke beslissing neem je? In Leiden keerde hoogleraar rechten Cleveringa zich zeer publiekelijk tegen het Berufsverbot voor zijn Joodse collega Eduard Meijers.’ (zie kader)

Maar Happe gaat ook in op Nederlanders die worstelden met de bezetting, zonder publiekelijk stelling te nemen. ‘Mevrouw Glazema-van Altena, een lerares in Arnhem, tekende bijvoorbeeld wel de Ariërverklaring (ambtenaren en onderwijzers moesten een document ondertekenen waarin ze verklaarden niet Joods te zijn, red.), maar ze schreef in haar dagboek dat ze het daar heel moeilijk mee had: “Ik schaamde mij zó, dat ik, o struisvogel, mijn handtekening krabbelde met mijn ogen dicht. Alsof het er daar minder erg om werd!”’

‘Deze dame heeft haar gedachten aan papier toevertrouwd. Is ze zich daarna ook anders gaan gedragen? Dat zou kunnen. Ik vind het belangrijk om dit soort bronnen te onderzoeken. Iedereen maakt en verandert de loop van de geschiedenis.’

Katja Happe, Mensen maken verschil - persoonlijke perspectieven uit de bezettingstijd in Nederland, Cleveringa-oratie, Academiegebouw, dinsdag 26 november, 16:00 u.

Het verleden transporteren naar het heden

De interesse voor Nederland in bezettingstijd ontstond min of meer toevallig, toen Katja Happe een semester in Groningen studeerde. ‘Mijn afstudeerscriptie ging over “moffenmeiden” en mijn proefschrift over Duitsers in Nederland.’

Inmiddels is ze ook directeur van de gedenkplaats Ladelund. ‘Dit was een klein concentratiekamp in Duitsland vlakbij de Deense grens. Er is een sterke link met Nederland.’ Bij een vergeldingsactie in 1944 voor een verzetsdaad werden namelijk honderden mannen uit Putten opgepakt. Een deel van hen werd naar Ladelund gedeporteerd.

‘Het is heel belangrijk om via zo’n gedenkplaats het verleden naar het heden te transporteren. Er komen veel scholieren bij ons op excursie. Als ik met hen praat over die tijd, dan probeer ik dat op hun leven te betrekken en koppel ik het aan mobbing: iemand uitsluiten en pesten omdat hij bijvoorbeeld dik is of een bril heeft. Ook de vervolgingen van de nazi’s begonnen met pesterijen. Als ik zie dat de scholieren gaan nadenken over dat soort zaken, dan ben ik al tevreden.’