Achtergrond
Dit was mijn oorlog
Klaas de Jonge smokkelde wapens voor het ANC, vluchtte na zijn arrestatie de Nederlandse ambassade in en verbleef daar ruim twee jaar als balling. Aan Mare bekent hij voor het eerst dat hij betrokken was bij de grootste aanslag van het ANC.
Frank Provoost
donderdag 16 februari 2017
Klaas de Jonge wordt verwelkomd op Schiphol na een tweejarig verblijf in de Nederlandse ambassade van Pretoria, 1987. © Rob Croes/Anefo/Nationaal Archief

Dat ze de pest aan hem hadden, wist hij wel. Maar dat het zo ver zou gaan, had hij nooit gedacht. Vorig jaar ontdekte hij tot zijn grote schrik de vier woorden die zijn lot hadden moeten bezegelen: The cunt must die.

Hij las het bevel in vrijgekomen stukken van de Waarheids- en Verzoeningscommissie. Tijdens de zogeheten amnesty hearings vertelden de beulen van het apartheidsregime in Zuid-Afrika over hun gruweldaden, in hoop op vergeving.

En nu bleek opeens dat zijn executie in 1988 door ‘kringen rond de president’ was opgedragen aan het Civil Cooperation Bureau, het geheime doodseskader van het Zuid-Afrikaanse leger.

De helft van de beloofde dertigduizend dollar was al aanbetaald. Er was een safe house ingericht van waaruit de daders konden opereren. Er moest alleen nog een explosievenexpert worden ingevlogen om een bom in zijn postbus aan het Amsterdamse Waterlooplein te bouwen. En dan was Klaas de Jonge (1937) er geweest.

Waarom het is mislukt, weet hij niet. Wél waarom ze zo boos waren.

Het begon eigenlijk toevallig. Hij was antropoloog en wetenschappelijk medewerker bij het Afrika-Studiecentrum in Leiden. Daar leerde hij Hélène Passtoors kennen, die aan de universiteit werkte als linguïste.

Stapelverliefd vertrokken ze naar Mozambique. Hélène doceerde aan de universiteit van Maputo, hij deed veldwerk op het platteland. Het was een spannende tijd: in het land dat nog maar net was verlost van de Portugezen probeerde het marxistische Bevrijdingsfront Frelimo een volksrepubliek te stichten. Maar die opbouw werd keihard onmogelijk gemaakt door Zuid-Afrika. Hij zag hoe de door het apartheidsregime gesteunde rebellen van het conservatieve Renamo dorpen plunderden, bewoners uitmoorden en jonge jongens kidnapten die kindsoldaat moesten worden.

Hij was woedend. Er moest iets veranderen. In Maputo ontmoette hij talloze verbannen ANC’ers: communiste Ruth First, haar man Joe Slovo, die het hoofd was van de gewapende tak Umkhonto we Sizwe (ook wel MK), de latere president Jacob Zuma, etc. Kunnen jullie niets voor ons betekenen, vroegen zij aan hem en Hélène. Want als blanke kom je natuurlijk aanzienlijk makkelijker een racistisch land binnen dan als zwarte. Ze hebben er uitvoerig over gesproken. Maar allebei zeiden ze ja.

Toen hij in Parijs studeerde, raakte hij in de ban van filosofen als Foucault en Sartre. Van die laatste leerde hij: geen keuze maken is ook een keuze. Je kunt niet zeggen: het is mijn oorlog niet. Als je tegen een regime bent, en er wordt een beroep op je gedaan, dan moet je daar gehoor aan geven. En ja, het avontuur trok hem ook. Daar is niets mis mee.

Vanaf 1981 begon hij met Hélène geld, boodschappen en propagandamateriaal te vervoeren. Na een jaar kregen ze de vraag of ze ook wapens wilden smokkelen. Op dag één zou hij dat nooit hebben gedaan. Maar gaandeweg verleg je je grenzen. Vijftig jaar vragen om gelijke rechten had in Zuid-Afrika niets opgeleverd. Vreedzame demonstranten werden opgesloten of om zeep geholpen. Dan komt er een moment om de wapens op te pakken.

Zo werden Hélène en hij ‘internationale solidariteitswerkers’ voor Special Ops, een elite-eenheid van MK die sabotage-aanvallen uitvoerde op grote strategische objecten. Eerst verkenden ze het gebied rondom het doelwit, maakten foto’s en stippelden vluchtroutes uit. Daarna brachten ze het spul binnen: pistolen, kalasjnikovs, antitankwapens, dynamiet en mijnen. Alles was luchtdicht verpakt, anders zouden de ‘plofhonden’ het bij een eventuele controle kunnen ruiken. Ze begroeven het, maakten een foto van de zogeheten dead-letter box en kruisten de locatie aan op een kaart. Daarna maakte een klein team van guerrillastrijders het af.

Ze bliezen fabrieken op van de Suid-Afrikaanse Steenkool-, Olie- en Gasmaatskappy, een kerncentrale in aanbouw, pijpleidingen, benzinereservoirs en bruggen. Schitterende aanslagen waren het, in totaal een stuk of tien.

Je kunt wel blijven zeggen: wij maken geen slachtoffers… de tegenstander deed dat wel. Toen hun goede vriendin Ruth First in augustus 1982 op de universiteit haar post opende, werd haar hele gezicht weggeblazen. Ze was op slag dood, vrienden raakten gewond. Ruth was een vreedzame academica die nooit bij de gewapende strijd was betrokken. Voor die bombrief waren er ook zeven mensen van hun eenheid omgekomen. Kort daarop werden bij een enorme raid in Lesotho nog eens dertig ANC’ers gedood.

Misschien moet je het dan zelf ook minder erg vinden als er mensen bij een aanslag omkomen, en moet je de vijand laten voelen: wij kunnen dat godverdomme ook. Op den duur denk je: eigenlijk zijn alle blanken in Zuid-Afrika schuldig. Mede daardoor steunde hij de aanslag die als vergelding in de Kerkstraat in Pretoria gepland stond: voor het hoofdkantoor van de luchtmacht zouden ze een autobom laten ontploffen.

Nadat Hélène en hij de verkenning hadden verricht, bracht hij het voertuig vol explosieven, schroeven en ander restmetaal Swaziland binnen. Hélène reed de auto naar Pretoria, waar twee MK’ers hem voor het kantoor parkeerden. De bom moest afgaan op het moment dat de meeste militairen het gebouw verlieten, maar ontplofte te vroeg. Er vielen negentien doden (inclusief de twee daders) en 217 gewonden.

Hij heeft zijn betrokkenheid bij de grootste aanslag uit de geschiedenis van het ANC nooit eerder verteld. Hij wilde Hélène niet verraden, maar aangezien zij het in 2013 publiekelijk heeft toegegeven, kan hij dat nu ook doen.

De meeste slachtoffers waren militairen, daar had hij geen problemen mee. Maar aan de andere kant: er zaten ook administratieve lui tussen. En vooral: dertig procent van de slachtoffers was burger. Hoewel hij er geen spijt van heeft, blijft het iets waar hij tot op de dag van vandaag mee rondloopt. Het is een verantwoordelijkheid waarmee hij moet leven, als een piloot die op een knop heeft geduwd om bommen te lossen op een vijandig doel. Gemakkelijk wordt dat nooit.

Twee jaar later – Hélène en hij waren inmiddels gescheiden – was het opeens of hij een film binnenstapte. Op de terugweg van Johannesburg naar Harare werd hij plotseling ingesloten door drie auto’s. Even later stond hij met gespreide benen tegen zijn motorkap geleund en richtten zes agenten hun pistolen op hem. Hij werd in een cel gegooid, zonder matras of dekens. Het was er altijd licht, zodat hij nooit wist of het dag of nacht was. Door de foto’s die hij tijdens de voortdurende verhoren kreeg te zien, begreep hij dat ze hem al langer in de gaten hielden. Meteen dacht hij: ik moet zorgen dat ik hieruit kom.

Hij is niet gemarteld, wel geïntimideerd. We zijn net zo goed als Mossad, riepen ze telkens. Toen ze hem geboeid over de metalen trappen terug naar zijn cel brachten, zei een van de agenten: ‘Als we je nu een duwtje geven, breek je je nek.’ Een andere keer dreigden ze dat ze al vaker een ANC’er van de tiende etage hadden gegooid.

Hij had een plan. Als hij wapenopslagplaatsen zou aanwijzen die niet meer gebruikt werden, kon hij op die locaties misschien proberen te vluchten. Alleen: door de voetboeien kon hij nauwelijks lopen. Hoe hij ook zeurde, ze mochten niet uit. Wel knoopten ze een touw aan de ketting tussen zijn voeten. Als hij dat omhoog trok, kon hij makkelijker lopen. Hopend op een kans om weg te komen leidde hij de politie naar zoveel mogelijk plekken.

En toen vonden ze toch wapens. In een van de opslagplaatsen in de zwarte township Mamelodi bleken nog kleefmijnen, kalasjnikovs en munitie te liggen. Hij had er niet aan gedacht dat de goede verstopplaatsen soms opnieuw werden gebruikt. Als we je nu vrijlaten, sisten die agenten, word je als verrader afgemaakt door je eigen mensen. Hij wist dat dat niet waar was. Maar hij voelde zich er wel vreselijk rot over.

Ondertussen broedde hij op een nieuw ontsnappingsplan. Hij vertelde dat er acties gepland stonden tegen enkele bedrijven die zich niets van de economische boycot aantrokken. Die bevonden zich in het gebouw van de Nedbank, ook in de Kerkstraat van Pretoria. Hij wilde wel laten zien hoe hij er verkenningen had verricht, en hoopte dat de agenten niet doorhadden dat ook de Nederlandse ambassade daar was gevestigd.

Toen ze op de gang van de eerste etage stonden, wees hij naar rechts en zei: hier is het. Toen de drie agenten opzij keken, tilde hij zijn voetboeien op en rende de andere kant op. Hij hield rekening met een kogel in zijn rug, maar haalde het. Schreeuwend stormde hij de ambassade binnen: ‘Ik ben een politieke gevangene!’ Die meiden achter de balie begonnen te gillen.

Een triomfantelijk gevoel overviel hem. Dat de agenten hem tegen de grond sloegen, merkte hij nauwelijks. Hij was ze te slim af geweest. Toen ze hem naar buiten sleepten, eiste de ambassaderaad tevergeefs dat ze hem terugbrachten: de ambassade gold immers als Nederlands grondgebied waar de Zuid-Afrikaanse politie niet zomaar kon optreden. Het was het begin van een diplomatieke rel.

Pas na tien dagen juridisch getouwtrek werd hij door de achteringang weer bij de ambassade afgeleverd. Hij was vrij, maar kon nergens heen. Er werd een kamer voor hem ingericht met een bed, een bureau en wat boekenkasten. Het was zwaar om de dagen door te komen. Hij had voor zichzelf een regime ingesteld: dagelijks oefeningen doen en schrijven. Het was een manier om te overleven.

Hij kreeg meer en meer een hekel aan de diplomaten. ‘Je denkt toch niet dat je die zwarten gelijke politieke rechten kunt geven?’ zeiden ze tegen hem. ‘Die zijn nog maar net uit de boom geklommen!’ Of: ‘U vindt ons allemaal corpsballen en dat zijn we natuurlijk ook, maar we doen ook echt wel andere dingen.’ Stille diplomatie… dat zeggen diplomaten altijd. Maar ondertussen bleef het oorverdovend stil.

Behalve ’s nachts, want dan liep de militaire politie die buiten de wacht hield hem continu te treiteren. Ze schreeuwden hem wakker en richtten hun schijnwerpers op de ramen. Eén keer vloog er een kogel door zijn raam, die in de muur belandde.

Hij moest altijd maar zijn mond houden, en mocht niets doen wat de Zuid-Afrikanen boos zou kunnen maken. Als hij ANC-posters ophing of anti-apartheidsstickers plakte volgden er sancties. Zelfs toen hij een foto van schrijver Menno ter Braak voor zijn raam zette, hét symbool tegen het oprukkende nationaal-socialisme van de jaren dertig, moest hij die van de ambassadeur weghalen. Enorme schijterds waren het. Dat bleef zo toen de ambassade verhuisde en hij in het vrijwel verlaten pand achterbleef (waarbij gelukkig de diplomatieke onschendbaarheid bleef gelden).

Je moet rotzooi maken, anders vergeet iedereen je. Kijk naar Julian Assange die nu al ruim drie jaar vastzit in de ambassade van Ecuador in Londen. Als hij daar niet af en toe op het balkon gaat staan, vindt iedereen het wel prima. Hetzelfde geldt voor die andere balling, Edward Snowden. In zo’n benarde situatie moet je de aandacht blijven trekken. Daarom bleef hij vanuit de ambassade roepen dat Nederland alle relaties met Zuid-Afrika moest verbreken.

Twee jaar en twee maanden heeft hij vastgezeten, van 19 juli 1985 tot 7 september 1987. Zijn vrijlating had hij te danken aan de Fransen. Een jonge leraar, Pierre-André Albertini, had in het thuisland Ciskei ongeveer hetzelfde gedaan als hij. De Fransman zou samen met Angolese krijgsgevangenen worden geruild tegen de in Angola opgepakte Zuid-Afrikaanse kapitein Wynand du Toit en de lichamen van diens gesneuvelde soldaten. Op het laatste moment is hij toen ook in de onderhandelingen meegenomen.

Het begin van de uitruil in Maputo verliep heel officieel. Nadat Du Toit en Albertini in de door hun presidenten gezonden vliegtuigen waren gestapt, zei de Nederlandse ambassadeur uit Mozambique tegen hem. ‘Je moet wel zelf betalen, hoor.’ Toen is hij gewoon aan boord van een KLM-lijnvlucht geklommen. Typisch Hollands, toch?

De ontvangst op Schiphol was hartverwarmend. ‘Hey man’, zeiden ANC’ers tegen hem. ‘You fucked the boers.’ Dat gevoel had hij zelf ook. Achteraf vernam hij van een nauw betrokkene dat de uitruil onderdeel was geweest van een geheime wapendeal tussen Frankrijk en Zuid-Afrika. Toen had hij daar alsnog de pest over in.

Maar dat gold ook voor anderen, merkte hij toen hij een jaar of tien geleden een lezing gaf bij het Van Vollenhoven Instituut in Leiden. Vooraf had het ministerie van Buitenlandse Zaken daarover namelijk officieel zijn misnoegen uitgesproken – twintig jaar na dato! Ze hebben daar een lang geheugen voor dat soort dingen.

Door Frank Provoost

.

Bewogen geschiedenis in Rijksmuseum

De foto’s die Klaas de Jonge maakte tijdens zijn ballingschap in de Nederlandse ambassade zijn onderdeel van de tentoonstelling Goede Hoop. Zuid-Afrika en Nederland vanaf 1600 die vanaf vrijdag is te zien in het Rijksmuseum te Amsterdam. De expositie over ‘400 jaar bewogen geschiedenis in 300 objecten’ loopt tot en met 21 mei.