Achtergrond
Dilemma: mag je de vijand oplappen?
Medisch historicus Leo van Bergen schreef Pro Patria et Patienti, over de geschiedenis van de Nederlandse militaire geneeskunde. Vrijdag wordt het boek gepresenteerd op een symposium in museum Boerhaave.
Susan Wichgers
donderdag 26 september 2019
Geallieerde medics in Normandië, 1944. Foto Wikimedia

Wat doet een medisch historicus?

‘Ik onderzoek de geschiedenis van de gezondheidszorg: waarom deden gezondheidswerkers op dat moment en op die plek wat ze deden? In dit geval keek ik naar militair artsen, wat de invloed van oorlog en vrede was op de geneeskunde.’

Waarom is dat belangrijk?

‘Om meerdere redenen: er wordt beweerd dat oorlog goed is voor de geneeskunde. Dat klopt niet, al was het maar omdat er in tijden van vrede veel meer medische ontwikkelingen zijn geweest. Ten tweede levert militaire geneeskunde een interessant dilemma op. Als militair arts probeer je mensen te helen in een tijd die gericht is op vernietigen. Je bent in dienst bij dezelfde organisatie die mensen gewond maakt. Dan rijst ook de vraag: ben je een militair met een scalpel of een arts in uniform?’

Wat is het verschil tussen die twee?

‘Aan het begin van de negentiende eeuw was er de Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen. De artsen die daar doceerden, werden niet altijd voor vol aangezien door de rest van het leger. Daarom probeerden ze te bewijzen dat ook zij harde militairen waren. Er werd geprobeerd om soldaten met een scalpel op te leiden.

‘Aan het eind van die eeuw veranderde dat, door de medische wetten van Thorbecke en de medische eed. Je mocht je alleen nog arts noemen als je geneeskunde in de volle breedte had gestudeerd, dus de kweekschool verdween. De artsen van na die tijd waren dus in eerste instantie arts, en als ze voor de krijgsmacht kozen als werkveld, werden ze een arts in uniform.’

'Je bent in dienst bij dezelfde organisatie die mensen gewond maakt. Dan rijst ook de vraag: ben je een militair met een scalpel of een arts in uniform?’

En daarna?
‘In de twintigste eeuw was er een hoop moord en doodslag. Er ontstond veel discussie over de dubbele loyaliteit waarmee militair artsen te maken krijgen. Help je bijvoorbeeld een zwaargewonde vijand omdat je een medicus bent, of juist eerder een lichtgewonde bondgenoot omdat die nog militair inzetbaar kan worden gemaakt?

‘In 1933 werd een arts die gewonde muiters hielp veroordeeld omdat hij militair niet juist had gehandeld, terwijl een andere arts voor eenzelfde beschuldiging in de Eerste Wereldoorlog nog werd vrijgesproken.’

Wat vond u zelf het opvallendst uit alles wat u erover gelezen heeft?
‘Tijdens de dekolonisatieoorlog hadden veel soldaten syfilis. Dat kwam zogenaamd omdat 80 tot 90 procent van de Indische vrouwen dat had, en als ze het nog niet hadden, kregen ze het van Indische mannen. Met andere woorden: onze jongens zijn onschuldig.

‘Zo werd ook gereageerd op excessen. Als die al toegegeven werden, was het óf die ene psychopaat geweest die ze niet hadden kunnen herkennen bij de keuring, of het was een reactie op geweld van Indische zijde. Het was altijd reactie, nooit actie. Dat beeld heerst nu niet meer. Alhoewel: nog steeds is de leus van de krijgsmacht: “200 jaar vechten voor vrede en veiligheid”. De mythes zijn nog niet helemaal verdwenen. Degene die dat bedacht heeft, mag nog wel even wat geschiedenislessen volgen.’

Leo van Bergen, Pro Patria et Patienti, De Nederlandse militaire geneeskunde 1795-1950. Uitgeverij Vantilt, 372 pgs, € 29,50

Symposium militaire genees­kunde, 27 september 12.30,
museum Boerhaave.
Toegang gratis, aanmelden op de museumwebsite