Achtergrond
De nazi-academie die er nooit kwam
De Leidse universiteit werd het belangrijkste doel van de nazi’s voor de ideologische infiltratie van het bezette Nederland, schrijft Willem Otterspeer in zijn oorlogsgeschiedenis Het horzelnest.
Vincent Bongers
donderdag 18 april 2019
Leiden in oorlogstijd.

De Duitsers kwamen heel vroeg in de ochtend van vrijdag 10 mei 1940. In de Leidse straten zwalkten om een uur of vier nog dronken studenten toen zij een vreemd, diep bromgeluid hoorden. ‘In ochtendschemering drong het geronk van tallooze vliegtuigen tot den slapenden door; een ander, nog onder den invloed van het feest, staarde verwezen naar de lucht bij het verlaten van de Sociëteit’, schreef preses Fabius van het Leidsch Studenten Corps in zijn jaarverslag.

Een dag later kreeg de Leidse rechtenstudent Kees Cath een nogal apart bevel. Cath was gerekruteerd door de luchtwachtdienst en zat op het dak van het zwembad aan de Haarlemmerstraat om te speuren naar eventuele vijandelijke vliegtuigen. Het gerucht ging dat Duitse parachutisten Leiden waren binnengedrongen: misschien hielden die zich wel schuil in het zwembad. De student kreeg de opdracht de verkleedhokjes te doorzoeken. Hij vond niets verdachts.

‘Cath vond dit, later, vooral tekenend voor de heersende paniekstemming, waarin gemakkelijk dergelijke geruchten konden ontstaan’, schrijft emeritus hoogleraar universiteitsgeschiedenis Willem Otterspeer in zijn boek Het horzelnest, de Leidse universiteit in oorlogstijd. ‘Als voorbeeld gaf Cath het verhaal dat Duitse parachutisten zich als nonnen vermomd verborgen hadden in de Pieterskerk, maar natuurlijk ontdekt waren omdat dit een hervormde kerk was!’

In het boek komen de bekende wapenfeiten van Leidse studenten en professoren aan bod. De protestrede van rechtenprofessor Cleveringa bijvoorbeeld, die zich verzette tegen het ontslag van Joodse collega’s en daarvoor door de Duitsers in het ‘Oranjehotel’, oftewel de Scheveningse gevangenis, werd gezet. In zijn cel deed hij verwoede pogingen om dichterbij de buitenwereld te komen. ‘Hij snakte ernaar met zijn hoofd even bij het tuimelraampje te komen, frisse lucht te ademen, de meeuwen te zien’, schrijft Otterspeer. ‘Het tafeltje, de ton erop en daarop een krukje, om dan met twee uitschuifbare klerenhangers als haak en twee kofferriemen als lasso een verbinding te maken met een dwarstralie voor het raampje. De kofferriemen vormden aan elkaar geknoopt een sling en via een lange plank (van zijn krib) wist hij een voet in die sling te krijgen en zo zweefde de geleerde hoog in zijn cel en bereikte, o glorie, met zijn gezicht de opening van het tuimelraam.’

Uiteraard is er aandacht voor Erik Hazelhoff Roelfzema, de soldaat van Oranje, die naar Engeland wist te ontkomen waar hij werd opgeleid tot piloot en hij meewerkte aan het opzetten van een netwerk van geheim agenten in Nederland. ‘Een van deze spionnen was overigens Ernst Willem de Jonge, ‘de praeses collegii die Hazelhoff Roelfzema tijdens zijn ontgroening met een soepterrine trof’, zoals ook is te zien in de film Soldaat van Oranje van Paul Verhoeven.

Otterspeer heeft echter ook veel aandacht voor de vaak wat minder belichte ontwikkelingen tijdens de oorlog. De Duitsers zagen de Leidse universiteit als de meest invloedrijke in Nederland. ‘Leiden is niet alleen de oudste universiteit’, aldus een memo van de nazi’s. ‘Het heeft in elk opzicht de grootste traditie. De beste geleerden zijn altijd naar Leiden gegaan. Het is de universiteit van de regeringszetel, van de leidende kringen.’

Otterspeer noemt dit een ‘hardnekkige legende die ervoor zorgde dat de bezetter de Leidse universiteit zou uitkiezen voor een voorkeursbehandeling in negatieve zin. Leiden werd het belangrijkste doel voor de ideologische infiltratie van het bezette Nederland.’

Voorafgaand aan die pogingen tot beïnvloeding werd de universiteit vanwege aanhoudend protest tegen de bezetter gesloten, ook de verenigingen moesten dicht. De sociëteit van het corps werd leeggeroofd. ‘Met vrachtauto’s vol worden dag aan dag de voorraden voor duizenden en duizenden guldens uit Minerva weggehaald. Je krijgt de kippenkoorts als je het ziet’, schreef Fabius in een brief.

NSB-advocaat Willem Vorrink, die was belast met de liquidatie van de Leidse, Delftse en Rotterdamse verenigingen, verklapte tijdens een verhoor na de oorlog waar alles was gebleven. ‘De inhoud van de wijnkelder werd naar een Wehrmachtdepot gebracht, levensmiddelen naar het "Wehrmachtkasino" in Den Haag, serviesgoed en gordijnen naar het hoofdbureau van de Waffen-SS in Berlijn, en het biljart naar de Ortskommandantur aan het Rapenburg.’

Uit de liquidatiebrief die Vorrink schrijft (en ondertekende met ‘Groot-Duitschen groet, Heil Hitler’) blijkt zijn haat voor het corps. Hij noemt vijf leden die vlak voor de sluiting nog een ‘vreet- en zuipfestijn’ hadden aangericht ‘plutocratische snotneuzen’. Dat het personeel op straat kwam te staan is de schuld ‘niet van de Duitsche overheid, doch door de reactionaire houding van de rijkeluiszoontjes veroorzaakt!’

De NSB had zich voorgenomen om de gesloten universiteit nieuw leven in te blazen. ‘De Leidsche Universiteit zal als een Phoenix uit haar asch verrijzen’, zei prominente NSB’ er Robert van Genechten, op de eerste landdag van het door hem opgerichte Nationaal Socialistische Studentenfront, het hoofdkwartier van het Front lag aan het Leidse Rapenburg.

Van Genechten ging tekeer tegen Leidse professoren die in het geheim studenten begeleidden en examens afnamen, ‘de examenfokkerij’ noemde hij dat. ‘Deze heeren hebben elken zin van respect voor de wetenschap, die zij zoo hoog zeggen te schatten, verloren. Niet alleen hebben zij zich de laatste jaren schuldig gemaakt aan het benoemen van professoren, die beneden elk wetenschappelijk pijl (sic) stonden, zoodat er een hoongelach opging bij degenen die op de hoogte waren, alleen omdat zij van de goede politieke richting waren, maar zij hebben de laatste weken de kroon op hun werk gezet door een aantal examens te forceeren, waarover heel Nederland zich amuseert.’

In een interview een dag later zei de extreem rancuneuze Van Genechten dat voor het volk ‘de Leidsche instelling reeds lang elke beteekenis verloren’ had. ‘Het is een geluk te achten, dat nu eindelijk dit horzelnest is uitgebrand.’

De Leidse nazificatie-universiteit zou echter nooit van de grond komen. Van Genechten en een paar andere NSB’ers werden benoemd tot hoogleraar, maar dat was niet meer dan een lege huls. Ondertussen vonden er allerlei clandestiene operaties plaats in universiteitsgebouwen. Zo was er in ‘de sterrenwacht een ploeg die werkte aan de productie en verspreiding van verzetskrant Trouw’.

In het Kamerlingh Onnes-laboratorium werd een ‘methode ontwikkeld om vervalste persoonsbewijzen zelfs onder ultraviolet licht er geloofwaardig uit te laten zien’. Anderen maakten stempels na en probeerden een chemische stof te ontwikkelen waarmee men gevangenistralies kon laten oplossen. Het anatomisch laboratorium was dan weer een goede plek om onderdak te bieden aan onderduikers. ‘Vooral de "kadaverkelder" bood een veilig onderkomen.’ Want daar hingen bordjes waarop werd gewaarschuwd voor tyfus. Dat maakte het beduidend minder aantrekkelijk voor de Duitsers om daar eens rond te gaan neuzen.

Ook het onderwijs ging in het geheim door. ‘Verbannen professoren reisden op en neer wanneer de restricties of het treinverkeer dat toelieten. Studenten bezochten afgelegen oorden om examen te doen.’

‘De Leidse hoogleraar medische geschiedenis, A.M. Luyendijk-Elshout, toen de studente medicijnen Tonny Elshout, kwam op het idee om een clandestiene studie op te zetten.’ Groepjes studenten van ronde de vijf personen kregen onder leiding van een ouderejaars, ‘die zou fungeren als een geestelijke "pa" of "ma," onderwijs. De groepen wisten niet van elkaars bestaan af. ‘De colleges werden bij de mensen thuis gegeven. Er werd gebruik gemaakt van gestencilde collegedictaten en oude boeken. De voortvluchtige hoogleraar farmacologie Anton Eduard van Arkel, zou ‘vermomd met baard en snor’ tentamens hebben afgenomen. Het doek voor de geheime cursus viel uiteindelijk toen in december 1944 ‘de gele tram’ tussen Leiden en Wassenaar niet meer reed. Maar voor de bevrijding in mei 1945 hebben ‘toch 85 studenten op deze wijze een clandestiene opleiding gehad.’

Willem Otterspeer, Het horzelnest, de Leidse Universiteit in oorlogstijd. Prometheus, 400 pgs, € 35