De Joden in Nederland waren in de Tweede Wereldoorlog ‘verkocht en verraden door hun eigen leiders’, zei journalist en presentator Ischa Meijer in 1990. Volgens historicus Jacques Presser waren de voorzitters van de Joodse Raad ‘de werktuigen geweest van onze doodsvijanden’. Door ‘bevelen van onze beulen’ uit te voeren, hadden ze zichzelf weten te redden, schreef hij in 1965.
De Joodse Raad werd in februari 1941 opgericht omdat de Duitsers dat wilden, legt universitair docent geschiedenis Bart van der Boom uit. ‘De bezetter sneed de banden tussen Joden en de rest van de maatschappij zoveel mogelijk door. Er werd een muur om de Joden heen gebouwd met daarin slechts één luik: de Joodse Raad.’
De Joodse Raad wordt echter een scheldwoord dat zelfs nu nog opduikt, schrijft Van der Boom in het boek De politiek van het kleinste kwaad dat vandaag wordt gepresenteerd in Amsterdam. Bijvoorbeeld om politicus Lodewijk Asscher, achterkleinzoon van een van de leidende figuren in de raad, Abraham Asscher, mee aan te vallen. Toen het PvdA-kopstuk kritiek leverde op de FvD begonnen Twittertrollen te schelden dat het ‘waarschijnlijk in zijn genen zat om ook een foute Jood’ te zijn. Maar ook in het controversiële en inmiddels door de uitgever ingetrokken boek Het verraad van Anne Frank wordt volgens Van der Boom een ‘inaccuraat beeld van de raad’ gegeven. (zie kader)
Scheldwoord
‘Dat de Joodse Raad bepaalde wie er op transport naar de concentratiekampen in “het Oosten” ging, is een wijdverbreide en zeer hardnekkige mythe’, zegt Van der Boom.
Ook in Joodse kring leeft dit idee voort, schrijft de historicus. ‘Rabbijn Lody van de Kamp zei in 2020 dat de Joodse Raad bepaalde “wie aan de beurt kwam om gedeporteerd te worden” en “binnen enkele dagen in Auschwitz of Sobibor terecht zou komen”. Daarom was hij tegen het namenmonument aan de Amsterdamse Weesperstraat: slachtoffers zouden daar worden geëerd naast daders.’
De raad moest van de Duitsers een parallelle samenleving opbouwen met Joodse scholen, ziekenhuizen en culturele instellingen. Die bevelen worden via Het Joodsche Weekblad doorgegeven. De voorzitters van de raad zijn hoogleraar oude geschiedenis David Cohen en diamantair Abraham Asscher. ‘Het zijn notabelen die in groot aanzien stonden in de Joodse gemeenschap.’
Hun veronderstelling was dat ze anti-Joodse maatregelen niet konden tegenhouden, zegt Van der Boom. ‘Maar als we ons ermee bemoeien, dan is het wellicht mogelijk om regels te verzachten of maatregelen uit te stellen. Uiteindelijk hebben ze echter heel weinig succes als het gaat om het redden van mensen.’
Als in juli 1942 de deportaties beginnen, realiseert iedereen zich dat dat een enorme escalatie is. ‘De raad gaat ervan uit dat er bij verzet een grote kans is dat zware straffen volgen.’ Er is ook aanleiding om dat te denken. Voordat de transporten naar Duitsland en Polen beginnen, zijn er namelijk in 1941 honderden Joodse jongemannen opgepakt. Zij sterven in het concentratiekamp Mauthausen in Oostenrijk.
De Duitsers maken gebruik van dit ‘Mauthausen-syndroom’, vertelt Van der Boom. ‘Mauthausen was een enorme schok binnen en buiten Joods Nederland. Honderden jongemannen in de kracht van hun leven waren binnen een paar maanden allemaal dood. De Duitsers sturen die overlijdensberichten naar Nederland om duidelijk te maken dat als je je niet aan de regels houdt, je in Mauthausen sterft.’
Dit schrikbeeld blijkt effectief te zijn. ‘Als in juli 1942 de eerste deportatietrein rijdt, melden zich te weinig Joden voor dat transport. Er moeten er 4000 verschijnen, maar er komen er veel minder. De Duitsers pakken vervolgens in een razzia ruim 500 willekeurige Joden op en zeggen tegen de raad: “Of er komen genoeg mensen opdagen voor deportatie, of deze groep gaat naar Mauthausen.”’
Schrikbeeld
De raad roept vervolgens op om te komen opdagen. ‘Later zei Cohen hierover dat het volstrekt logisch was: “Mauthausen was een zekere dood, dat wisten we niet van Auschwitz”. Wij weten inmiddels allang beter. Je moet echter alsmaar terug naar het moment waarop iets gebeurt om het “waarom” te snappen, anders is het inderdaad onbegrijpelijk.’
Het idee bestaat dat de kampen in het Oosten niet fris zijn, maar vast minder erg dan Mauthausen. De grote vraag is: hoe zwaar is het bestaan daar? Niemand weet dat, maar men vermoedt dat geschikte bagage het verschil kan maken. Dus helpt de raad met een paklijst: stevige schoenen, warme jassen, handschoenen en vitaminepillen. ‘Als we ons ermee bemoeien, denkt de raad, gaan de mensen met goed ingepakte rugzakken op transport. Anders worden ze aan hun lot overgelaten.’
Aanvankelijk houdt men hoop dat de oorlog snel zal aflopen. ‘Het plan is “rekken, rekken, rekken” tot de bevrijding volgt. In zomer 1943 is wel duidelijk dat dat niet spoedig gaat gebeuren.’
Het is ook voor Van der Boom soms moeilijk te begrijpen waarom de raad de Duitsers – die steeds afspraken schenden – blijft gehoorzamen. ‘Op den duur geloof je dan toch geen woord meer van ze, zou je denken. Na de razzia’s in de zomer van 1943, zeggen de Duitsers: we stoppen ermee. Maar toch gaan ze weer door. Op dat punt snap ik niet meer waarom de raad nog met de Duitsers blijft praten. Wishful thinking zal een rol hebben gespeeld. Als blijkt dat dat geen zin heeft, is het hele project ondermijnd. Die conclusie willen ze niet trekken, denk ik.’
Uiteindelijk worden ook de voorzitters gedeporteerd naar de kampen. Asscher overleeft Bergen-Belsen. Cohen keert terug uit Theresienstadt. In 1947 worden ze gearresteerd vanwege hun handelswijze in de oorlog.
‘Ze zitten een paar weken vast’, zegt Van der Boom. ‘Maar tot een rechtszaak komt het nooit. Allebei zeggen ze dat ze onmiddellijk de tent hadden dichtgegooid als ze hadden geweten waar die treinen heen gingen. Dat ze dat wel wisten, vinden ze een schandelijke aantijging. “Uiteraard had ik dan ook mijn kinderen en kleinkinderen laten onderduiken”, reageert Asscher. “Ik ben niet gek.”’
Dat de deportaties redelijk soepel zijn verlopen en heel veel Joden hebben gehoorzaamd, maakt de raad een makkelijke zondebok: zij hebben ons de verkeerde kant opgestuurd. Maar zowel onderduiken als gehoorzamen waren plausibele opties, blijkt uit de bronnen. ‘Er is enorm veel twijfel over wat de minst risicovolle keuze is. Ook na de zomer van 1942 is het voorstelbaar dat gehoorzamen het kleinste kwaad is. Dat lees je ook in dagboeken van Joden.’
Schandelijk
Achteraf gezien had de raad helemaal niets moeten organiseren, zegt Van der Boom. ‘De Joodse gemeenschap had zichzelf moeten opheffen. Allemaal wegwezen en proberen te verdwijnen in de niet-Joodse maatschappij.’
Het navrante is dat de meeste mensen precies het tegenovergestelde denken als de bezetting begint. ‘Cohen is ervan overtuigd dat in tijden van nood een sterke Joodse gemeenschap juist noodzakelijk is. Het Joodse volk heeft in de geschiedenis altijd klappen geïncasseerd en dat overleefd. Cohen gebruikt vaak de frase: “Een rest keert weer”, een oud idee uit de Joodse cultuur. Die zin staat in een boekje dat hij bij zich draagt als hij aanwezig is bij razzia’s.’
De illegale pers is betrekkelijk mild over de raad tijdens de oorlog. ‘De echte veroordeling komt na de bevrijding. Het zijn de historici Presser en Loe de Jong, die het standaardwerk over de oorlog schreef, die de raad fel aanvallen. Maar dan is natuurlijk duidelijk waar die treinen heen reden, dat is cruciaal.’
Trauma
Opvallend is dat De Jong in zijn werk benadrukt dat mensen tijdens de oorlog maar half begrepen wat die deportaties betekenden. ‘Dat inzicht past hij echter niet toe op de raad. Die lijkt haast wel de voornaamste collaborateur.’
Hoe groot het trauma is, blijkt als Abel Herzberg, een Joodse auteur en de advocaat van Cohen en Asscher, een boek schrijft over de Jodenvervolging waarin hij zich empathisch opstelt ten opzichte van de raad. ‘Hij probeert over de woede heen te stappen en wordt daar in Joodse kring echt voor verketterd. Journalist Hans Knoop noemt het boek “misselijkmakend”. “Dit is in wezen een in de steek laten van onze Doden”, oordeelt het Nieuw Israëlisch Weekblad. Dat is een keiharde en heftige veroordeling.’
Zo krijgt de Joodse Raad de schuld voor een haast niet te beschrijven misdaad die niet kon worden voorkomen. Herzberg ziet de boze reacties ook in dat licht en concludeert: ‘Die weerzin komt voort uit het bittere en onverdraaglijke gevoel van ons aller volslagen machteloosheid tegenover een onvoorstelbare overmacht aan menselijk schuim.’
Bart van der Boom, De politiek van het kleinste kwaad. Boom Uitgevers, 424 pag. €29,90
Het pas verschenen én weer teruggetrokken boek van Rosemary Sullivan over het verraad van Anne Frank past in het populaire negatieve beeld van de Joodse Raad, vertelt Van der Boom. In het boek wijst een cold case team, compleet met een gepensioneerde FBI-agent, met 85-87 procent zekerheid de Joodse notaris Arnold van den Bergh aan als de verrader. Hij was lid van de Joodse Raad en zou beschikken over een lijst met onderduikers. Om zijn eigen hachje te redden zou hij de familie Frank erbij hebben gelapt.
Media in binnen- en buitenland doken op het boek en accepteerden gretig allerlei vergaande voorwaarden rond publicatie (zoals: geen externe expert raadplegen). In een rapport kraakt Van der Boom met vijf collega’s het onderzoek volledig af. ‘Het imago van de raad verklaart deels waarom zo’n boek in zulke vruchtbare aarde valt. Het heeft echter allereerst te maken met de buiten alle proporties uitgegroeide roem van Anne Frank. Als het over haar gaat, verliest iedereen kennelijk zijn hoofd.’
‘Dat in het boek staat dat de Joodse Raad lijsten met honderden Joodse onderduikers aan de Duitsers verschafte, is echter wel een heel wild verhaal. Dat zo’n bewering ook nog plausibel wordt gevonden door zoveel mensen is zorgelijk. Iedereen met een beetje gevoel voor de verhoudingen van die tijd, denkt meteen: dat kan niet kloppen. Met name journalisten hadden beter moeten weten.’