Achtergrond
De comeback van een Auschwitz-dagboek
Na zijn studie geneeskunde meldde Eddy de Wind zich vrijwillig als arts in Westerbork. Tegen de belofte in werd hij toch naar Auschwitz gestuurd. Zijn dagboek, dat leest als een nachtmerrie, beleeft een wonderlijke comeback.
Anoushka Kloosterman
donderdag 30 januari 2020
Foto’s uit besproken boek

Eddy de Wind was de laatste Jood die voor de Tweede Wereldoorlog in Leiden afstudeerde. En als hij geen arts was geweest, had hij de oorlog misschien niet overleefd. Eerst redde het hem tijdens de eerste razzia van Nederland, toen 427 Joodse mannen in Amsterdam werden gearresteerd. Eddy wist de symptomen van tuberculose overtuigend te veinzen, en hoefde niet mee op transport – De Duitsers wilden geen besmettelijke ziekten.

Daarna, toen hij in Westerbork en Auschwitz belandde, hielp zijn status als arts hem ternauwernood de verschrikkingen te overleven. Hij schreef het allemaal op, op de rand van zijn brits in het concentratiekamp, met potlood in een schrift. Het daaruit voortgekomen boek, Eindstop Auschwitz is een huiveringwekkend verslag van het dagelijkse leven in het concentratiekamp, en is voor zover bekend het enige boek dat in het kamp zelf is geschreven.

Een uniek verhaal dus, dat nooit eerder bekend werd bij het grote publiek. De eerste uitgave in 1946 liep niet goed: men was bezig met de wederopbouw en had weinig interesse in verhalen uit de concentratiekampen. De uitgever van de tweede uitgave, in de jaren tachtig, ging over de kop.

Het boek maakt nu een wonderlijke comeback, 75 jaar na de bevrijding. Eddy’s kinderen verkochten de rechten aan tientallen landen, en er is voor het eerst een Engelse vertaling, Last Stop Auschwitz. Een grote wens van hun vader, die het verhaal schreef om zoveel mogelijk mensen te laten zien wat er zich had afgespeeld.

Omdat het zo kort na de bevrijding is opgeschreven zijn de herinneringen in het boek nauwelijks vervormd of geromantiseerd. De Wind beschrijft de ziekten, de honger, de fysieke arbeid, de mishandelingen, vernederingen, smerigheid en de constante aanwezigheid van de dood. Maar ook het dagelijkse leven, de zwarte markt, de verhoudingen onder de gevangenen, bondgenootschappen en de liefde voor zijn vrouw, Friedel.

Het boek leest als een nachtmerrie. Aan de andere kant: wie zich ooit heeft afgevraagd hoe een menselijke geest weerstand kan bieden tegen dit soort omstandigheden, krijgt er in dit boek een voorzichtig idee van.

In eerste instantie ging Eddy vrijwillig naar Westerbork. Toen konden artsen zich melden, onder de voorwaarde dat ze niet verder zouden worden getransporteerd. Hij meldde zich aan toen zijn moeder werd gearresteerd, en kreeg de belofte dat ook zij in Westerbork mocht blijven.

Van die afspraak kwam niets terecht. Tegen de tijd dat hij aankwam, was zijn moeder al onderweg naar Auschwitz. Zelf werkte hij een tijd in Westerbork, waar hij verliefd werd op de 18-jarige verpleegster Friedel. Ze trouwden. En een paar maanden later gingen zij beiden ook op transport naar Polen.

In Auschwitz werkt hij in de ziekenboeg. Een relatief lichte post, meent hij zelf. Friedel zit vlakbij, in het beruchte ‘Block 10’, waar Duitse artsen medische experimenten uitvoeren op gevangenen.

Via gesmokkelde briefjes en vluchtige gesprekken door het raam kunnen Eddy en Friedel af en toe communiceren. Zo hoort hij over experimenten waar de vrouwen aan worden onderworpen: onder andere sterilisatie door de eierstokken te elektrocuteren, en het injecteren van met malaria besmet bloed.

Daarnaast beschrijft hij uitgebreid de verhalen van medegevangenen, zoals die van een Griekse professor die werkte bij de crematoria: ‘Ik verzeker u dat ik met eigen ogen heb gezien hoe een man die in de buurt van de brandstapel werkte in de geul afdaalde en zijn brood in het gesmolten, voortstromende mensenvet dompelde. Je zal maar honger hebben.’


Eddy de Wind (1916-1987) als student

Eddy is ‘Hans’ in het boek, en hij refereert aan zichzelf in de derde persoon. De andere namen zijn niet gefingeerd. Hij vond het indertijd niet nodig de naam van de kamparts op te schrijven, maar hij krijgt regelmatig te maken met Joseph Mengele, ook wel bekend als de ‘engel des doods’ vanwege zijn medische experimenten.

Bizar is dat juist Mengele Eddy op een gegeven moment een gunst verleent, door Friedel een andere post te geven als zij ziek wordt. Zo’n gunst vragen was eigenlijk ondenkbaar: ‘Hij kon hem het ziekenhuis uittrappen in een zwaar commando, om zo’n brutaliteit. Je mocht helemaal niet weten dat je vrouw er was, laat staan de

Lagerarzt erover aanspreken. Maar Hans rekende op deze inconsequentie, op de innerlijke gespletenheid van deze SS-officieren. En inderdaad: dezelfde man die duizenden in de dood gejaagd had omdat ze ziek of zwak waren, vond het goed dat Friedel overgeplaatst werd van de kleermakerij naar de Ambulanz in Block 23, “omdat ze zo hoestte van het stof in die oude kleren”.’

De kleine handelingen van menselijkheid in een achtergrond van alle oorlogsmisdaden lijken tegenstrijdig. Het maakt het juist erger, schrijft Eddy in een gesprek met Friedel. ‘Die ouderen, zoals die Lagerarzt, tonen door die kleine daden dat er nog resten van hun vroegere opleiding in hen schuilen. Ze hebben het anders geleerd en hadden dan ook mens kunnen blijven. Daarom zijn ze schuldiger dan het jonge Nazi-vee, dat nooit beter gezien heeft.’

Op een dag belandt Herman Frijda, hoogleraar in de economie en oud-rector van de Universiteit van Amsterdam, op de ziekenzaal. Hij was eerder ingedeeld bij de ‘Strassenbau’, zware fysieke arbeid, maar hield dat slechts een paar weken vol. Op een dag vraagt de kamparts om een lijst met alle patiënten en een schatting van hoelang ze nog ongeveer ziek zullen blijven: één week, twee of drie weken, of langer.

Eddy en zijn collega’s staan voor een dilemma: ‘Zeggen dat hij gezond was, konden ze niet. Dan zou hij op staande voet ontslagen moeten worden en de man kon geen honderd meter lopen. Maar ‘langer dan drie weken’ durfden ze ook niet, want dat zou zeker het einde betekenen.’ Ze besluiten drie weken op te schrijven.

De volgende dag blijkt dat alle Joden die langer dan twee weken in het ziekenhuis zouden moeten blijven, naar de gaskamer gaan.
Hij schrijft hoe hij Frijda een hand geeft en bemoedigende woorden toespreekt, tot een SS’er hem de wagen injaagt. ‘Daar ging Frijda, eens rector-magnificus van de Universiteit van Amsterdam, de promotor van koningin Wilhelmina. Eén van Hollands bekendste en meest geachte geleerden beklom in een groezelig hemd en op houten sandalen de vrachtauto die hem naar de gaskamer zou brengen.’

Op het moment dat hij het boek schrijft, is hij in de veronderstelling dat Friedel is overleden. Toen Auschwitz door de Duitsers ontruimd werd, kon hij zich verstoppen onder een stapel kleren. Zij wist niet te ontkomen, denkt hij. Als hij later in Nederland aankomt blijkt ze nog te leven – ze ligt in een ziekenhuis verderop. Het huwelijk overleeft de trauma’s niet, en ze scheiden twaalf jaar later.

Het leven van De Wind, die in 1987 overleed, zou in het teken blijven staan van het kamp, schrijft zijn familie in het nawoord.
Na de bevrijding specialiseerde hij zich in oorlogstrauma’s, en was de eerste die publiceerde over het ‘concentratiekampsyndroom’.

Eddy de Wind, Eindstation Auschwitz. Mijn verhaal vanuit het kamp (1943-1945). J.M. Meulenhoff,
224 pgs, € 19,99