Nieuws
Dik en droef — Leidt overgewicht tot depressie?
Van te dik zijn word je depressief, en omgekeerd. Leidse onderzoekers deden een meta-analyse naar het verband tussen de twee aandoeningen.
donderdag 1 april 2010
Stel, u moet kiezen: vijftig kilo overgewicht, of blind. Moeilijke keuze? Niet voor de patiënten uit een onderzoek uit de jaren negentig van de University of Florida. De onderzoekers stelden de vraag aan 47 mensen die dankzij een maagband 45 kilo of meer waren afgevallen. Liever een been kwijt, liever blind, dan weer zoveel te dik.
Mensen met ernstig overgewicht vinden moeilijker partners, werk en vrienden. Wat ze makkelijker krijgen, zijn allemaal nare dingen als impotentie, suikerziekte, hart- en vaatziekten en kanker. Het is alleen al daarom niet zo verwonderlijk dat dikke mensen vaker depressief zijn.
Het omgekeerde gaat ook op: depressie vergroot de kans op overgewicht. Dat komt deels omdat depressieve mensen vaak de puf missen om zich van de bank af te krijgen. Ze gaan vaker troostrijk voedsel eten. Het ultieme troostvoedsel mogen ze niet meer: moedermelk. Er zijn echter genoeg etenswaren die erop lijken: zoet, vet, en makkelijk te kauwen. Het soort eten waar je heel snel te dik van kan worden. Een derde reden is dat stresshormonen - waarvan depressiepatiënten er meer hebben – de kans op dik worden vergroot. Stemming en gezondheid blijken nauw met elkaar verknoopt.
‘Het is een kip-en-het-ei-verhaal’, vertelt Floriana Luppino, promovenda bij de afdeling psychiatrie van het Leids Universitair Medisch Centrum. Zij is eerste auteur van een recent artikel in het vakblad Archives of General Psychiatry, over de relatie tussen dikheid en depressie. Ze wijst op nog een mogelijke verklaring voor het ontstaan van depressies bij mensen met overgewicht: ‘Als je te dik bent, verkeert je lichaam permanent in een ontstekingstoestand.’
Vetcellen zijn geen passief reservoir voor overtollige calorieën, het is levend weefsel dat allerlei stoffen produceert. Waaronder ook stoffen die het lichaam normaal alleen aanmaakt bij een ontsteking. ‘Die stoffen zijn ook betrokken bij het ontstaan van depressies’, aldus Luppino. ‘Een andere verklaring zou een beginstadium van suikerziekte kunnen zijn. In een beginstadium kan diabetes al veranderingen in het brein tot stand brengen, bijvoorbeeld aantasting van hersenvaten, terwijl de ziekte nog niet aantoonbaar is.’
Haar publicatie is een meta-analyse: een onderzoek waar je kijkt naar de resultaten van andere onderzoeken, deze vergelijkbaar maakt en de uitkomsten als het ware middelt, waardoor je een objectieve en generaliseerbare uitkomstmaat krijgt. Luppino zocht de vakliteratuur af, en vroeg de ruwe of verbeterde data van die studies op als dat nodig was. Er moest vaak nog flink gerekend worden voordat ze de cijfers van verschillende studies samen kon voegen: ‘We wilden geen appels met peren vergelijken.’
Waar data zich nog om laat rekenen, laten definities dat niet. Voor dik zijn is er een bekende standaard-definitie: mensen met een Body Mass Index (BMI) hoger dan 25 hebben overgewicht. Mensen met een BMI hoger dan 30 hebben obesitas: ongezonde zwaarlijvigheid. De definitie van depressie was echter niet in alle vijftien studies hetzelfde. In sommige onderzoeken was een patiënt depressief als hij dat zelf vond, in andere ging er een diagnose aan vooraf – maar die werd niet altijd op dezelfde manier gesteld. ‘Uiteindelijk hebben we ons gehouden aan de keuze van de oorspronkelijke auteurs. Anders konden wij geen meta-analyse doen. Als je alleen onderzoeken meeneemt die allemaal precies dezelfde schaal gebruiken, hou je er hooguit drie over’, aldus Luppino.
Nadat ze alle gegevens had verzameld en in dezelfde statistische vorm had gekneed, kwam ze op een overkoepelende risicoschatting uit. Mensen met obesitas hebben 55 procent meer kans om depressief te worden, en depressieve mensen hebben 58 procent meer kans om obees te worden. ‘Of het toeval is dat die percentages zo dicht bij elkaar liggen? Dat valt nu nog niet te zeggen’, aldus Luppino’s begeleider prof. dr. Frans Zitman.
Hij geeft aan waarom dat nuttig is om te weten. ‘Het kan zijn dat iemand zich bij de huisarts presenteert met overgewicht, en de depressie niet noemt. De arts moet dan vragen of een depressie aan de orde is. Omgekeerd: als iemand met depressieve klachten komt, zie je wel of ‘ie te dik is.’ Luppino: ‘Toch kan het geen kwaad om een depressief iemand preventief naar de diëtist te sturen. Leer ze te letten op hun levenstijl en het belang van goede voeding.’
Opmerkelijk is dat het verband tussen depressie en obesitas sterker lijkt te zijn in de Verenigde Staten dan in Europa. Dat komt vermoedelijk doordat obese Amerikanen gemiddeld nog wat obeser zijn dan te dikke Europeanen, aldus Luppino. Dat zijn ze in elk geval: één op de tweeëntwintig Amerikanen heeft een BMI van 40 of meer. Om dat te halen, moet iemand van één meter tachtig minstens 130 kilo wegen. Bij Nederlanders ligt het percentage morbide obese mensen drie tot vier keer zo laag, volgens de Gezondheidsraad.
Luppino: ‘Iemand die dikker is, heeft een grotere kans op ernstiger klachten. Bijvoorbeeld omdat hij of zij meer van die ontstekingsstoffen aanmaakt. Maar de oorzaak van het verschil tussen Amerika en Europa viel buiten de omvang van dit onderzoek.’
Zitman: ‘Dit soort onderzoek gaat over de vraag in hoeverre biologie en psychologie met elkaar verbonden zijn. Er gaan stemmen op om bij suikerziektepatiënten de depressie te behandelen, omdat je zo ook beter de ziekte aanpakt. Omgekeerd zie je in onderzoek aan ouderen dat optimisme verbonden is met gezondheid, en met een gezonde levensstijl. Wat mij fascineert aan dit soort resultaten is de verwevenheid van biologische en psychologische factoren. Daar kick ik op, als het ware. ’