Cultuur
Met dit verhaal won Lars Muller onze kerstverhalenwedstrijd
Eerstejaars Nederlands Lars Muller (18) heeft de Mare-Kooyker Kerstverhalenwedstrijd 2019 gewonnen. Volgens de jury is ‘Dienaar van de dood’ een ‘kraakheldere, winterse vertelling die uitblinkt in plot én stijl; sfeervol, tegelijk grimmig, niet gespeend van moraal én met goed getimede vloeken’.
Redactie
donderdag 12 december 2019
Silas.nl

Het deed me geen deugd mijn reflectie in het glas te zien. Eerder deed het dat ook al niet, mijn gelaat was immers door de tijd geveld en door teer bevlekt, maar nu leek ik een zonderling binnen het raamwerk van mijn eigen bovenkamer. Ik schrok, als van een vreemde, van mijn eigen gedaante. Grijpend naar een aansteker in mijn broekzak wendde ik mij vlug af, richtte mij naar mijn jas aan de kapstok, om vervolgens te doen wat ik al zo vaak had gedaan. Van de gewoonte uitgaand altijd goed bevoorraad te zijn griste ik naar een pakje, maar trof in mijn jas niet meer aan dan verfrommelde snoeppapiertjes en knopen. Verdomme, dat kan toch niet. Een man zoals ik hoort zijn vak te verstaan, je moet een voorbeeld zijn, zo is het. Dit was beschamend, zelfs al werd het door niemand anders gezien dan mijzelf, en moest gauw verholpen worden.

Beneden trok ik met één ruk de deur open, waarna mijn hand direct door de koude wind werd geschaafd. Mijn neus werd getroffen door het aroma van het najaar, een geur van haard, een geur die huiselijke warmte oproept , een geur die op tragische wijze in de climax van december door zwavelwalmen wordt gesmoord. De ironie van gezelligheid is dat het zichzelf kan doen bederven. Ik stapte naar buiten, deur dicht, en liep naar de overkant van de straat, naar het rolluik waarachter mijn winkel verborgen was. Nadat ik mijn sleutel in het slot had gestoken kreeg ik langzaam maar zeker het vergulde logo van een krab, met daarboven de markante tekst Rokerspaleis de Gouden Kreeft voor ogen. De vorige eigenaar meende humor te hebben door de winkel zo te noemen, al was hij hier een van de weinige verslaafden met zelfspot, waardoor het vrijwel nooit zo werd opgevat.

Het leek of ik thuiskwam, terwijl ik net mijn appartement verlaten had. De meesten in de stad zien mijn zaak als een gezwel, ze hopen dat ik failliet raak of zelf sterf van het roken. Zij beseffen niet dat dit voor sommigen een toevluchtsoord is, een oase in een woestijn van nuchterheid en bemoeienis. Direct na binnenkomst werd ik door de lege lotendoos op de toonbank begroet, waarbinnen nog slechts een afbeelding van het desbetreffende lot overgebleven was. De kerstverkoop was goed gegaan, veel klanten hoopten op een wonder zoals zich rond deze tijd zou moeten voordoen, hoe vergezocht dat ook leek.

Het gros koopt dan ook maar één lot, om een beetje te kunnen dromen. Het maakt ze risicoloos en saai, dat soort mensen. Ze komen sporadisch langs en zijn sneller weg dan gekomen. Zij die mij juist vast bezoeken, als ware het voor een doktersafspraak, zijn mij vele malen dierbaarder: ze maken altijd een praatje, kijken nog een beetje rond in de zaak en kopen uiteraard een hele doos in plaats van een laf enkel lot. Ze raken panisch van de gedachte het verkeerde te hebben gekocht, wetende dat ze met andere keuzes wel hadden kunnen winnen, waardoor ze altijd zullen blijven komen en altijd zullen blijven kopen. Soms zie ik ze langs de winkel lopen, in het gezelschap van anderen. Op zo’n moment wordt mijn bestaan schijnbaar verzwegen, maar ze hoeven niets te vrezen, hun geheim is veilig bij mij.

Een pakje peuken uit m’n eigen voorraad pakken zou geen diefstal zijn geweest, en toch heb ik het gelaten. Een sigaar paste beter bij deze avond. Eén laatste sigaar, om alles te bezegelen. Ik begaf mij naar de brede humidorkast, die tegen een wand parallel aan de winkeldeur stond geëtaleerd. Het bevatte Javaanse sigaren, maar ook Cubaanse, die ik vanwege zowel smaak als status prefereerde. Ik greep er eentje vast, een dikke Cohiba, die door een klein ringetje goudwikkel werd gesierd. Zachtjes liet ik het door mijn vingers glijden, ik voelde de nerf van het blad. Deze was geschikt. Ik kon weer terug naar mijn zolder.

Pas bij terugkomst viel het op hoe koud mijn woonkamer eigenlijk was. Voordat ik was weggegaan had ik het niet door, omdat mijn gedachten elders waren, bij belangrijkere zaken voor vanavond, maar omdat ik door de simpele gedachte van sigarengenot was afgeleid werd mijn aandacht nu ook getrokken door zo’n oppervlakkigheid als de kou van de kamer.

Toch, imperfecties schaden de precisie waarmee ik mijn taak vervul, waardoor ze verholpen moeten worden. Ik opende de kachel in de hoek, zag dat er nog eikenhout in lag, amper verkoold. Uit een grote pot pakte ik een paar wijnkurken, met enige gêne verzameld en in spiritus gedrenkt, en stak ze in de kachel aan. Het deurtje bleef open. Ik bracht hout ten einde, en creëerde vuur. Ik voedde het vuur, tot het zelf kon bestaan. Het kon zich in de kachel verscholen houden en langzaam uitdoven, het kon erbuiten treden en alles om zich heen tot as doen branden, dat maakte niet uit. Het bleven immers de vlammen die ik had aangesticht, die ik koesterde tot het einde.

Met een harde kuch die mijn bronchiën pijnlijk deed schokken kokhalsde ik de rookwalm uit mijn keel. Verkeerd gerookt. Kut.

Nadat ik de kurk uit een fles merlot had getrokken en mijzelf een glas had ingeschonken, zocht ik in mijn jas naar het zakje waar ik mijn sigaar had ingestopt. Ik knipte het dopje van de sigaar, stak hem aan. Me verheugend op de sensatie die hij zou voortbrengen bracht ik hem naar mijn mond, nam een diepe haal zoals ik gewend was bij het roken, maar besefte gauw dat ik een fout beging. Want met een harde kuch die mijn bronchiën pijnlijk deed schokken kokhalsde ik de rookwalm uit mijn keel. Verkeerd gerookt. Kut. De hoestaanval hield aan, ik probeerde het te dempen om een tweede poging te kunnen wagen, tot mijn adem stokte. Ik zag een paar kleine, bordeauxrode stipjes op mijn witte hemd, stipjes die ik eerder nog niet had gezien. Ik schrok. Nee, dat kan niet, niet nu. Wijn, het moest wijn geweest zijn, dan kon niet anders. Nee, het wás wijn. Mijn lust voor het roken was direct bedorven, het proesten inhoudend liep ik naar de kachel en smeet de sigaar in het vuur. Ik liet mij met een zachte plof in mijn stoel vallen en nam nog een flinke slok van mijn glas. Het moest wijn zijn geweest.

De sigaar, door vlammen aan stukken gereten, dient als de oorsprong van de knisperingen die ik onvermijdelijk hoor. Ze spreken tot mij, in een pandemonium van vragen en verwijten. Of ik wel een goed mens geweest ben, omdat ik reeds verkeken kansen heb verkocht in die winkel van me. Dat ik mensen enkel ongeluk heb gebracht. Dat ik mensen de dood in heb gejaagd. Maar die knisperingen kunnen slechts oordelen, verder weten ze niets.

Dromers zullen bestaan, dromen zullen neigen verwerkelijkt te worden. En beiden zullen onontkoombaar sterven. Dus waarom niet via mij?
Ik doofde de kachel. Het was tijd. Tijd voor de dodemanstocht.

Zoals ieder jaar zou ik de grachten, steegjes en straten van de stad als een galerij bewandelen.

Dat was traditie voor mensen van mijn beroep. Als personages in een schilderij waren de vele families en gezelschappen, rijk uitgedost voor deze avond, aan hun eettafel gezeteld.

Zo ga ik iedereen langs voor wie de tijd gekomen was, dat had ik immers altijd zo gedaan.

Ze wisten van elkaar wat ze van elkaar dachten te weten, en vulden het onbekende aan door gesprekken te voeren. Al bleven bepaalde zaken onbesproken. En daar loop ik, buiten, met mijn blik op hun raam gericht, starend naar de mensen. Ik ga de hoofden langs, blijf onopgemerkt buiten het kamerlicht. En dan zie ik hem. Een vaste klant. Hij kijkt voor zich uit, het contact vermijdend, totdat hij mij ziet. Hij verstijft. Een onafgebroken afgrijzen.

In mijn hoofd schenen mij de woorden van die ene winkeliersleus toe, die mij deden smalen.

Mijn klant is koning. Een verziekte, uitgemergelde koning, wiens koninkrijk allang was vervallen tot gruis van roes en isolement. Hij had eindelijk ingezien dat hem jarenlang gif was toegediend, en dat hij het gif met genoegen had geslikt. Hij zal om zich heen kijken naar zijn naasten, wetende dat hij de oorzaak van zijn eigen ellende was, en dat hij er beter aan deed niets meer te verzwijgen en nu alles te bekennen. Niemand brengt graag een vergokte erfenis of een pas ontdekte tumor ter sprake. Het zou banden doen breken, het zou alles verscheuren. Precies wat nodig was. Hopelijk zou het ook hun levens vergallen, zou het zich nestelen als een ziekte, die met hun nijd en rouw zou groeien.

Zo ga ik iedereen langs voor wie de tijd gekomen was, dat had ik immers altijd zo gedaan.

Al was dit jaar anders. Ergens deze nacht zal ik een kamer aantreffen. De kamer zal donker zijn, en toch ziet een man mij vanaf het glas. Hij zal mij opmerken en van mijn gelaat schrikken, vrezend voor wat er komen gaat, wetend wat er komen gaat. Zijn gezicht zal me smekend aankijken, in de hoop dat hem alles nog vergeven kon worden, maar dat is uiteraard tevergeefs. Hij weet immers net zo goed als ik dat ik hem enkel heb gediend.

Door Lars Muller

Van de jury

Eerst het goede nieuws: het niveau van de inzendingen voor de vijftiende editie van de Mare-Kooyker-kerstverhalenwedstrijd was dit jaar erg hoog. Er is hoop voor de Nederlandse letteren, zoveel is zeker. Het maakte het werk van de jury (bestaande uit schrijvers Arjen van Veelen, Christiaan Weijts en Mare-hoofdredacteur Frank Provoost) er alleen niet makkelijker op.

En het slechte nieuws? Er vielen behoorlijk wat doden te betreuren, maar ach, dat heeft de literatuur nog nooit kwaad gedaan. Toch een klein verzoek van de jury: hoofdpersonages hoeven niet per se de hand aan zichzelf te slaan. En tot slot ook nog een meteorologische tip: óók in een kerstverhaal mag best eens de zon schijnen. Echt.

In de drie scènes van taoïstische fiets-epistel ‘De Dijk’ komen alle seizoenen wel zo’n beetje voorbij. Op een hypnotiserende cadans van de trappers danst de lezer mee, dwars door het leven zelve, op weg naar het einde. Masterstudent literary studies Mitchell van Vuren (23) wint er de derde prijs mee.

Ambitie en moed: die heb je nodig om een verhaal te schrijven dat de Oud-Testamentische wereld verbindt met de actualiteit, en dat ook nog eens in klinkende, met zorg gebeeldhouwde zinnen. Het verhaal ‘Getuigen’ van masterstudent literary studies Melchior Vesters (32) paart de poëzie van de Psalmen aan de Zwarte Piet-discussie, geloofstwisten aan Duindorpers, en nog meer. Dat is vol en veel, misschien wel iets te veel, maar wie zo hoog en sterk inzet, verdient wat deze jury betreft de tweede prijs.

‘Dienaar van de dood’, tot slot, is een kraakheldere, winterse vertelling. We volgen de eigenaar van een sigarenzaak tijdens zijn macabere wandeling door een decembernacht. Dit is een echt kerstverhaal, sfeervol, tegelijk grimmig en niet gespeend van moraal. De schrijver heeft een schildersoog voor detail, zoals onheilspellende spetters of wijnkurken die in spiritus zijn gedrenkt. Hij bedient zich van een vocabulaire dat nergens plat is, nergens pedant, maar vooral precies – zoals de goed getimede vloeken. De boog van dit verhaal is strak gespannen en knapt nergens. Zoals ieder jaar is de jury gespitst op het verhaal dat zowel qua stijl als qua plot uitblinkt. Eerstejaars Nederlands Lars Muller (18) schreef met ‘Dienaar van de dood’ zo’n af verhaal en is de winnaar van de Mare Kerstverhalenwedstrijd 2019.

‘Waarschijnlijk eindig ik in de goot’

 

Gefeliciteerd, hoe kwam je op het idee voor dit verhaal?
‘Ik heb een periode gehad dat ik bij tijd en wijle een specifieke tabakswinkel binnenliep. Daar stond altijd dezelfde man, hij was vriendelijk en oordeelde nooit over zijn klanten (wat sommige verkopers wel doen), waardoor ik hem graag bezocht. Toch, bedacht ik me later, is hij juist degene die mensen graag in hun verslaving houdt. Daar ben ik verder over na gaan denken, en zo ontstond het verhaal.’

Ben je zelf roker dan wel lotenkoper?
‘Ik rook zelden, nooit sigaretten, maar een genoeglijke sigaar - of een joint in goed gezelschap - zal ik niet afslaan. Af en toe koop ik wel een lot, maar ik hoop dan juist dat ik verlies. Uit een grote berg onverdiend geld kunnen immers alleen maar onenigheden ontstaan. Zo voel ik me altijd gezegend op het moment dat vele anderen balen. Ook hoef ik voor dat gevoel maar één goedkoop lootje te kopen.’

Namens Leiden ding je nu mee om de titel ‘de nieuwe student-auteur van Nederland’. Wil je ook echt de literatuur in?
‘Zeker. Ik schrijf graag verhalen en poëzie, dus wie weet lukt het me nog eens om het ver te schoppen. Of niet, en dan beland ik óf in de goot óf in het klaslokaal. Maar waarschijnlijk toch de goot.’

Wie zijn je (literaire) voorbeelden?
‘Onder andere de gedichten van Menno Wigman en F. Starik zijn voor mij een inspiratie, evenals de liedteksten van Maarten van Roozendaal. Wat formuleringen betreft zijn Gerard Reve en Godfried Bomans grote helden, al moet ik wel zeggen dat de teksten die Gummbah produceert mij telkens weer tot in het diepst van mijn pancreas weten te raken.’

Wat koop je van de €250 aan boekenbonnen?
‘Ik ben van plan meer poëzie van - hoe kan het ook anders - Menno Wigman en F. Starik te kopen. Daarnaast hoop ik ook nog het boek From the bottomless pit aan mijn Gummbah-collectie toe te kunnen voegen. Ten slotte nog wat klassiekers, omdat dat moest van mijn moeder.’

 

Op 23 januari zal schrijver Herman Koch de prijzen uitreiken in boekhandel Kooyker