Het was na het eten. We waren naar de zitkamer verhuisd en we zaten in een halve kring rond het haardvuur met een kopje thee op schoot een beetje weg te dromen. Af en toe kregen de kinderen van hun opa een seintje: dan mochten ze een houtblok op de vlammen gooien, waarna ze gebiologeerd toekeken hoe het vuur het hout verzwolg. Wat een rust.
Plotseling stond mijn zwager David op en hij liep naar de vleugel.
“Zal ik eens wat spelen?” vroeg hij.
“Ja, leuk. Doe maar,” klonk het instemmend.
David ging zitten en direct vulde een mooie melodie de kamer. De kinderen verloren hun fascinatie voor het vuur en ze verzamelden zich rond de vleugel. David glimlachte naar hen terwijl zijn vingers over de toetsen gingen. De slotnoot hield hij lang aan.
“Een sprookje van Medtner,” zei hij.
“Een sprookje is toch een verhaal?!” zei een van de kinderen. “Dit was muziek!”
“Daar heb je gelijk in,” zei David. Hij keek peinzend de kring kinderen rond. Daarna wierp hij een blik op ons. “Zal ik dan een ‘echt’ sprookje vertellen?” “Ja!” riepen de kinderen in koor.
Hij keek ons vragend aan.
Wij knikten en we draaiden onze stoelen zijn kant op. Hij begon:
“Dit is een verhaal dat zich lang, lang geleden afspeelt. Er zijn nog geen computers en er zijn ook geen mobiele telefoons. Maar er is al wel elektriciteit. We bevinden ons in Moskou. Het is winter en overal ligt sneeuw. Het is koud. Het is donker. Het is avond en er zijn maar weinig mensen op straat. De sneeuw fonkelt in het licht van de sterren.
Op het conservatorium van Moskou zitten een stuk of tien jonge musici in een van de repetitieruimtes te praten en wat muziek te maken na een hele dag gespeeld te hebben. Het is genoeg geweest voor vandaag. De violen en cello’s zitten weer in hun koffers. Achter de vleugel zit nog iemand wat te improviseren. Hij schudt de mazurka’s en polonaises vloeiend uit zijn mouw. Af en toe zet hij een populair volksliedje in, waarna een aantal van de anderen uit volle borst meezingen. Er worden stoelen in een kring gezet en er wordt sterke drank tevoorschijn gehaald.
Een van de jonge musici is een jongeman genaamd Pierre. Hij is een pianist en hij behoort tot een van de beste van zijn jaar. Nu al, nog voor hij is afgestudeerd, geeft hij af en toe een concert in de grotere concertzalen in en rond Moskou. Zijn repertoire reikt van Bach tot Scriabin. Hij heeft grote handen met dikke bloedvaten en zijn ietwat gekromde rug verraadt vele uren pianostudie. Hij houdt zich wat afzijdig en hij luistert naar de verhalen die de rest van het gezelschap opdist terwijl ze steeds meer wodka tot zich nemen. De een heeft het over de masterclass die hij die ochtend had, een ander memoreert een nachtelijke wandeling met een geliefde. Pierre glimlacht; hij houdt van verhalen. Hij drinkt niet mee; de volgende ochtend wil hij weer vroeg achter de piano zitten. Hij wil veel spelen, om nog beter worden. Zodat hij meer geld kan verdienen. Met de concerten die hij nu geeft verdient hij veel te weinig, vindt hij.
De muziek op de achtergrond houdt op en degenen die net nog om de vleugel heen stonden voegen zich bij de anderen. Er worden stoelen bijgeschoven. De pianist die zat te improviseren trekt nog een fles wodka uit zijn tas. ‘Wie wil?!’ roept hij. Er gaat een instemmend gemompel op.
Pierre staat op.
‘Ga je alweer?’ vraagt iemand.
‘Ja,’ zegt hij, zijn schouders ophalend. ‘Ik wil morgen veel spelen. Ik heb over een paar dagen een concert.’ Hij slaat zijn handen ineen. ‘Al betaalt dat natuurlijk weer allerbelabberdst.’
‘Pierre,’ zegt een baardige jongeman genaamd Nikolaj. ‘Ken jij dat verhaal over dat pianostuk van Sjetwatski?’
‘Daar gaat-ie weer hoor!’ roept iemand.
‘Nee maar het is echt gebeurd!’ riposteert Nikolaj heftig.
‘Nee, dat verhaal ken ik niet,’ zegt Pierre. ‘Vertel.’ Hij loopt terug naar zijn plaats en gaat weer zitten.
De hele groep is stil en iedereen kijkt naar Nikolaj, die over zijn baard strijkt en nog een teug wodka neemt. Hij steekt zijn glaasje vooruit. Iemand vult ’t meteen bij. Nikolaj buigt zich naar voren.
‘Ooit, op een kruispunt in een donker bos, kwam een componist met de naam
Sjetwatski de duivel tegen en hij was er gemakkelijk toe te verleiden om een spelletje te kaarten om geld,’ begint Nikolaj. ‘Uiteraard verloor die arme man al zijn bezittingen en hij smeekte de duivel om het hem terug te geven. De duivel vroeg hem naar zijn beroep en toen Sjetwatski zei dat hij componist was, zei de duivel dat hij, omdat hij erg van muziek hield, voor deze ene keer met zijn hand over zijn hart zou strijken. Hij beloofde dat Sjetwatski het geld in termijnen zou terugkrijgen: hij moest alleen een stuk componeren en iedere keer als hij het in het openbaar speelde, kreeg hij een klompje goud. De componist ging heen en hij schreef nog diezelfde avond een kort pianostuk. Hij speelde het vervolgens op alle plekken waar hij kwam en inderdaad kreeg hij iedere keer een klompje goud. Maar hij stierf voor hij de waarde van al zijn bezittingen in goud had teruggekregen. Dus wie het stuk nu speelt...’ Nikolaj buigt zich verder naar voren. ‘Ik heb gehoord dat het stuk in onze bibliotheek te vinden is.’ Hij knikt ernstig.
‘Ja ja!’ zegt iemand smalend. ‘Die dikke duim van jou!’
‘Het is echt waar! Ga maar kijken!’
‘Waarom heeft niemand er ooit wat mee gedaan?’
‘Niemand kent het verhaal.’
Pierre bijt op zijn onderlip. ‘Ik ga kijken,’ zegt hij, opspringend. Hij snelt naar de bibliotheek. Wat nu als het stuk er echt is? Wat nu als het verhaal waar is? Dan kan hij al het geld verdienen dat hij wil!
Hij loopt de donkere bibliotheek in. Er zijn geen medewerkers meer. Er staan verschillende vitrines met belangrijke eerste uitgaven van stukken: eerste drukken van pianosonates van Mozart, Beethoven 9. De lichtjes in de vitrines branden nog. Ze geven zwak licht. Hij speurt de S-kast af, zijn gezicht haast tegen de ruggen van de boeken aangedrukt: Saint-Saëns, Schubert, Smetana. Sjetwatski! Het is een dun boekje, blauwe zachte kaft. Er staat maar één stuk in. Hij rent terug.
‘Zie je wel,’ zegt Nikolaj, terwijl hij vorsend de kring rondkijkt. ‘Het verhaal is in ieder geval op feiten gebaseerd.’
Pierre zit op zijn stoel in het stuk te bladeren. In zijn hoofd hoort hij hoe het stuk klinkt. Het is niet moeilijk te spelen. Zou het verhaal waar zijn? Er is maar één manier om erachter te komen.
‘Zal ik het voor jullie spelen?’ zegt hij.
De gesprekken verstommen. ‘Ga je gang,’ zegt Nikolaj.
Pierre loopt naar de vleugel en hij gaat zitten. Iedereen kijkt naar hem. Hij speelt. Het is een dansje. Een melodie opgebouwd uit akkoordtonen. A groot, F klein. Een kabbelend begeleidingsfiguur. De melodie is een cri du coeur. Luister maar,” zei mijn zwager David en hij speelde een stukje op de vleugel. “Als Pierre klaar is,” vervolgde hij, “klapt iedereen. Hij kijkt verwachtingsvol om zich heen: naar links, naar rechts, omhoog. Hij kijkt in de vleugel. Nergens goud. De anderen denken dat hij een grapje maakt en ze lachen hartelijk. Maar hij is echt teleurgesteld. Het verhaal is dus niet waar. Hij stopt de bladmuziek in zijn tas voor hij naar huis gaat. Het is een mooi stuk, misschien eens leuk als toegift?
De volgende ochtend voelt hij iets hards onder zijn kussen. Terwijl de wekker nog afgaat, vraagt hij zich af wat het kan zijn. Wat heeft hij daaronder geschoven? Zijn ogen nog gesloten, voelt hij met zijn hand. Hij kan de vorm niet thuisbrengen. Hij knipt het leeslampje naast zijn bed aan en hij houdt het voorwerp naar boven. Hij opent zijn ogen. Goud! Een klompje goud! Meteen staat hij naast zijn bed. Het verhaal was waar!
Van blijdschap heeft hij geen honger meer en hij rent de stad in, met in zijn hoofd maar één idee: het stuk nog eens in het openbaar spelen, zodat hij nog een klompje krijgt. In een kleine boekwinkel vindt hij een aftandse vleugel. Hij speelt er het stuk. In een platenzaak staat een piano. Hij speelt het stuk. En de volgende morgen liggen er twee klompjes goud onder zijn kussen. En weer rent hij de stad in om het stuk overal te spelen en weer ontwaakt hij met goud onder zijn kussen. Dan bedenkt hij dat hij het concert nog moet voorbereiden. Hij kan moeilijk alleen Sjetwatski spelen. Hij gaat zitten achter zijn vleugel. Hij wil Brahms inzetten. Maar zijn handen weigeren dienst: het enige dat hij nog kan spelen is het stuk van Sjetwatski.”
Na deze woorden was het stil in de kamer. Niemand zei iets.
“Zal ik dan nog maar een stukje spelen?” vroeg David.
Met dit verhaal won Sybren Sybesma de derde prijs van de Mare-Kooyker Kerstverhalenwedstrijd 2021.
Uit het juryrapport: ‘“Een sprookje” van Sybren Sybesma is een puntgave en vernuftige variatie op het thema van de legendarische koning Midas. Rond het haardvuur geschaard luisteren we in deze dubbele raamvertelling naar een enerverend sprookje over de Moskouse conservatoriumstudent Pierre, de commerciële, bijkans Faustiaanse keuzes die hij maakt en de consequenties die daaruit volgen. Waarna slechts één vraag in de kamer blijft hangen: is dit wel een sprookje?’
Lees ook de nummer twee (‘De plak’ door Lenna Pronk) en het winnende verhaal (‘Deadlinestress’ door Mathijs van der Loo).