Cultuur
Gastschrijver Christiaan Weijts is ‘jaloers op complottheorieën – daar dóen mensen iets mee’
Met afgunst kijkt gastschrijver Christiaan Weijts naar de impact van samenzweringstheorieën. Donderdag geeft hij de Verwey-lezing over de rol die romanschrijvers in dat ‘narratieve gevecht’ spelen. ‘De werkelijkheid moet veilig zijn, de literatuur niet.’
Anoushka Kloosterman
woensdag 16 november 2022
Christiaan Weijts. Foto Taco van der Eb

In het Lipsius heerst stilte. Iedereen zit aan tafeltjes, koptelefoons op, ze komen binnen en klappen de laptop open. Toen ik hier studeerde – dan heb je het over vijfentwintig jaar geleden – was het er heel rumoerig. Laptops en telefoons hadden we niet, dus waren we op elkaar aangewezen om te ouwehoeren.

‘Dat wil ik doorbreken bij mijn studenten. Dus ik dacht: ik ga lekker naar buiten – als ik in Leiden ben, schijnt om een of andere reden altijd de zon. Ik ging langs plekken waar ik iets over heb te vertellen. Ik wilde ze laten zien hoe je met een kleine anekdote een verhaal maakt. Ik vertelde over het Manege-gebouw, waar Mare toen zat, en hoe ik daar eens rechtstreeks uit het café kwam en daar ging slapen. Stelt weinig voor, maar is wel leuk om te vertellen. Ze gingen met elkaar in gesprek, het werd levendig, en dat was belangrijker dan de structuur van een verhaal.’

‘Het is het doel ze uit een stramien te krijgen. De universiteit, en waarschijnlijk de hele maatschappij, wil op een bepaalde manier van A naar B. Ook zo’n Albert Verwey-lezing die ik donderdag geef – in het Academiegebouw, vernoemd naar een hoogleraar – is erop gericht om dat op één manier te beleven. Dat wil ik doorbreken.

‘Er wordt nu een strijd gevoerd die de literatuur aangaat: een narratief gevecht over welk verhaal er verteld mag worden en wie het vertelt. Naast De Zwart, een schrijverscafé in Amsterdam, zit een koekjeswinkel die drieduizend koeken per dag verkoopt. Een oude, authentieke zaak, heel pittoresk, met hout. Maar: het bestaat pas tien jaar. Met storytelling laten ze geloven dat dit de authentieke koek is. Dat is de kracht van verhalen, maar veel verhalen in het literaire café ernaast verkopen een stuk slechter dan die koeken.

‘Ik heb het idee dat op de universiteit een sfeer van correctheid heerst’

‘Zo werkt het ook met complottheorieën. Dat zijn de meest idiote vertellingen. In Bodegraven gingen mensen naar het kerkhof omdat er pedofiele séances zouden worden gehouden. Er zijn rechtszaken over gevoerd. Dat zijn verhalen waar een romanschrijver met afgunst naar kan kijken – de mensen dóen er iets mee. Het heeft impact.

‘Maar wat is dan het verschil met fictie? Schuift dat ook die kant op? De literator als activist: met literatuur redden we het klimaat, helpen we vluchtelingen, geven we ongehoorden een stem, herschrijven we de geschiedenis, dekoloniseren we het, zoals je in de kunstwereld ziet.

‘Ik heb het idee dat op de universiteit een sfeer van correctheid heerst. Dan wordt het gevaarlijk, want dan bedrijf je storytelling, geen literatuur. Literatuur maakt complex, storytelling wil iets bereiken.

‘Neem dat schilderij in het Academiegebouw. Dat moest weg, want er staan witte sigaarrokende mannen op. De ophef is overdreven, want die wordt gerund door mensen die het geen reet kan schelen wat voor schilderij daar hangt. Maar het automatisme waarmee het gebeurde zegt iets over onze tijdgeest, want er werd niet gepraat over wíe er op staat: Dolf Cohen, oud-rector en vader van Job, die daar wordt geëerd.

‘Het is op zich terecht als je zegt dat je niet alleen maar rokende witte mannen aan de muur wil – maar je zou een klein debatje kunnen hebben, al is het tussen de mensen zelf. Wat doen we: een ander schilderij ernaast? Een bordje eronder? Dat zou een interessant gesprek zijn geweest. Nu was het een voldongen feit: onmiddellijke actie, meteen weg. Het is geen gesprek, maar een strijd. Wie zal hem winnen?

‘En toch is het interessant dat zo’n schilderij, waarvan niemand iets wist, opeens weer relevant wordt. Dat kan je ook weer omarmen en koesteren, wat gaan we ermee doen? Dat is creativiteit die ontbreekt bij rechtlijnigheid.

‘Mijn debuut Art. 285b gaat over een stalker en zou nu heel andere reacties krijgen, vooral na de MeToo-beweging. Maar of ik het nu nog zou schrijven? Lastig om te zeggen. Ik ben zelf ook ouder geworden, dus met andere dingen bezig. Ik vind wel dat het moet kunnen. Het college na het mijne gaat over Jan Wolkers. Daarin vraagt de docent: hoe kijken jullie er nu naar? Mijn boek is nog maar uit 2006, en ging een stuk minder ver dan Wolkers.

‘Stond het woord “neger” er echt nog in? In 2006? Dat zou ik nu niet meer gebruiken, dat doe je niet meer. Hoewel: het kan daardoor ook interessant zijn. Herman Brusselmans gebruikt het nog wel. Hij zoekt precies die grens op, de sweet spot – bruuskeren, maar toch je publiek bij je houden. Youp van het Hek die “pisnicht” zegt, is niet meer provocerend, en ook niet leuk meer. Je voelt dat het boring is.

‘Youp van het Hek die “pisnicht” zegt, is niet meer provocerend, en ook niet leuk meer. Je voelt dat het boring is’

‘Het gaat mij om context. We leven in een tijd van letterlijkheid: het gaat meer om de woordjes dan de intentie. We kijken niet meer onder de oppervlakte, naar dubbelzinnigheden en ironie. Het wordt verknipt en op internet geplakt. Als je nu een pagina uit mijn eerste boek zou fotograferen en op internet zet, is het niet duidelijk wanneer en in welke context het is geschreven, het gaat alleen om dat ene woord.

‘Dat we het nu anders lezen, is juist interessant. Lolita lezen we ook anders dan destijds. Maar we moeten het niet meteen uit de canon verwijderen, posters van Wolkers verscheuren. Als het goede werken zijn, hebben ze ook in een andere tijd zeggingskracht. De getemde feeks van Shakespeare kan je als heel vrouwonvriendelijk zien, maar ik heb ook een feministische uitvoering gezien. NRC noemde mijn boek destijds juist ‘een feministische tsunami’. Omdat ik ook het nut van de man ter discussie stel.

‘Ik weet niet of het door sociale media komt, maar de communicatie is rechtlijnig geworden: informatie moet zonder wrijving van de ene naar de andere kant. Dan moet het dus geen dubbelzinnigheden bevatten, een duidelijke boodschap, en de juiste woorden. Geen zijsprongen. Aan die tendens moet literatuur tegenwicht bieden.

‘Het is een dictatuur van het letterlijke: mensen pakken op woordjes. Je wordt er minder onbevangen door. Die discussies over te wit of te zwart… ik hoop dat het iets tijdelijks is. Het is belangrijk dat ze gevoerd worden, maar het is ook een beetje beperkt. Ik denk dat literatuur over veel meer dingen gaat. Over het zoeken naar ongemak. Het moet schuren en ontregelen. De werkelijkheid moet veilig zijn – maar de literatuur niet. Je moet toch ergens nog onveilig zijn, en worden geconfronteerd met iets wat je niet wil?’

Het empathisch complot

Christiaan Weijts (1976) is romanschrijver en columnist. Als gastschrijver van de Universiteit Leiden geeft hij, naast wekelijkse gastcolleges, op donderdag 17 november de Albert Verwey-lezing.

Hij studeerde in Leiden, werkte jaren als Mare-redacteur en debuteerde in 2006 met Art. 285b, een roman over een stalkende pianoleraar met een verknipt beeld van vrouwen, een liefde voor componist Scarlatti en een voorkeur voor jonge meisjes, die verliefd wordt op een stripper en haar niet kan loslaten. De titel verwijst naar de stalkingswet, waar Weijts net als het hoofdpersoon mee te maken kreeg. Hij baseerde delen van het boek op die ervaring.

Weijts won in 2006 de Anton Wachterprijs, voor beste schrijversdebuut. Hij schreef daarna nog zeven romans, die hem meerdere literaire prijzen opleverden, waaronder de Gerard Walschapsprijs (voor zijn tweede boek Via Cappello 23), en nominaties voor onder andere de AKO Literatuurprijs en de Libris Literatuur Prijs. Momenteel is hij vaste columnist en essayschrijver voor NRC.